Almachtige God zegt: “Jullie moeten tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis”

Chenxi, provincie Hebei

Ze zeggen altijd dat je jeugd de mooiste en zuiverste tijd van je leven is. Misschien dat die jaren voor veel mensen vervuld zijn van mooie herinneringen, maar zelf had ik nooit verwacht dat ik mijn jeugd in de gevangenis zou doorbrengen. Het klinkt misschien vreemd, maar ik heb er geen spijt van. Die tijd achter de tralies was weliswaar vol verbittering en tranen, maar het was ook het kostbaarste geschenk van mijn leven en ik heb er heel veel aan gehad.

Ik werd geboren in een gelukkig gezin en als kind aanbad ik samen met mijn moeder Jezus. Toen ik vijftien was, raakten mijn ouders en ik ervan overtuigd dat Almachtige God de wedergekeerde Heer Jezus is en aanvaardden we blij Zijn werk van de laatste dagen.

Op een dag in april 2002, toen ik zeventien was, waren een zuster en ik onze plichten aan het vervullen. Om 1 uur ’s nachts waren we vast in slaap in het huis van onze gastvrouw toen we gewekt werden door luid, dringend geklop op de deur. We hoorden buiten iemand schreeuwen: “Doe de deur open! Doe de deur open!” Zodra de zuster die ons onderdak bood de voordeur opendeed, duwden diverse politieagenten die ineens helemaal open en dromden binnen, terwijl ze op agressieve toon zeiden: “Wij zijn van het Bureau Openbare Veiligheid.” Zodra ik die drie woorden hoorde, “Bureau Openbare Veiligheid”, werd ik onmiddellijk zenuwachtig. Waren ze soms hier om ons te arresteren vanwege ons geloof in God? Ik had verhalen gehoord over een paar broeders en zusters die gearresteerd en vervolgd waren vanwege hun geloof; was het mogelijk dat dat nu mij overkwam? Meteen begon mijn hart wild te bonzen en in mijn paniek wist ik niet wat ik moest doen. Daarom bad ik haastig tot God: “God, ik smeek u me terzijde te staan. Geef me geloof en moed. Wat er ook gebeurt, ik zal altijd bereid zijn voor u te getuigen. Ik smeek u ook me uw wijsheid te schenken en me de woorden te verlenen die ik moet spreken, en weerhoud me er alstublieft van dat ik u en mijn broeders en zusters verraad.” Nadat ik had gebeden, werd mijn hart gaandeweg kalmer. Ik zag de vier of vijf slechte politieagenten het huis als een stel bandieten doorsnuffelen en het beddengoed, elke kast en doos doorzoeken en zelfs onder het bed kijken, tot ze uiteindelijk een paar boeken met Gods woorden en een paar cd’s met hymnen vonden. Het hoofd van de groep zei met een kille stem: “Dat je deze zaken bezit, bewijst dat je in God gelooft. Kom met ons mee om een verklaring af te leggen.” Geschokt zei ik: “Als er iets te zeggen valt, kan ik dat gewoon hier zeggen; ik wil niet met jullie mee.” Meteen zette hij een grijns op en antwoordde: “Wees niet bang. Laten we gewoon even een tochtje maken om een verklaring af te leggen. Ik breng je heel snel weer terug.” Ik geloofde hem, dus ging ik met hen mee en stapte in de politiewagen.

Het kwam geen moment in me op dat dit tochtje het begin zou worden van mijn leven in de gevangenis.

Zodra we de binnenplaats van het politiebureau op reden, begonnen die slechte politieagenten tegen me te schreeuwen dat ik uit de auto moest komen. Hun gezichtsuitdrukking was pijlsnel veranderd en ineens leken ze totaal andere mensen dan daarvoor. Toen we het kantoor hadden bereikt, kwamen er een stel potige agenten achter ons aan naar binnen en gingen aan weerszijden van me staan. Nu ze ervan verzekerd waren dat ze me in hun macht hadden, brulde het hoofd van de groep slechte politieagenten tegen me: “Hoe heet je? Waar kom je vandaan? Met hoeveel zijn jullie in totaal?” Ik had net mijn mond opengedaan en was midden in mijn antwoord toen hij ineens op me afsprong en me tweemaal in het gezicht sloeg: klets, klets! Ik viel stil, zo verbijsterd was ik. Ik vroeg me af: waarom sla je me nou? Ik heb nog niet eens antwoord gegeven. Waarom doe je zo bruut en onbeleefd, totaal anders dan wat ik me had voorgesteld van de Volkspolitie? Vervolgens vroeg hij hoe oud ik was en toen ik eerlijk antwoordde dat ik zeventien was, sloeg hij me opnieuw tweemaal in het gezicht en schold me uit, omdat ik volgens hem leugens vertelde. Daarna sloeg hij me, ongeacht wat ik zei, keer op keer in het wilde weg in het gezicht tot ik zo ongeveer sterretjes zag, mijn hoofd tolde, mijn oren tuitten en mijn gezicht gloeide van de pijn. Toen begreep ik pas hoe het zat: deze slechte politieagenten hadden me hier helemaal niet naartoe gehaald om me vragen te stellen; ze wilden eenvoudigweg geweld gebruiken om me eronder te krijgen. Ik herinnerde me dat ik mijn broeders en zusters had horen zeggen dat het geen zin had om te proberen met deze gemene politieagenten te argumenteren, want dat zou alleen maar nog meer problemen veroorzaken. Nu ik dat zelf had ervaren, zei ik vervolgens helemaal niets meer, wat ze ook vroegen. Toen ze merkten dat ik niet praatte, schreeuwden ze tegen me: “Teef dat je bent! Ik zal je iets geven om over na te denken, anders kom je niet met een eerlijk verhaal!” Terwijl dat werd gezegd, verkocht een van hen me tweemaal een keiharde stomp tegen de borst, waardoor ik wankelde en met een klap op de grond viel. Daarna trapte hij me een paar keer hard, trok me overeind van de grond en gilde dat ik moest knielen. Ik gehoorzaamde niet, dus schopte hij me een paar keer tegen de knieën. De heftige pijn waardoor ik werd overspoeld, zorgde ervoor dat ik met een klap op mijn knieën op de grond belandde. Hij greep mijn haar en trok me met een ruk omlaag, en toen ineens naar achteren, waardoor ik omhoog moest kijken. Hij vloekte tegen me terwijl hij me nog een paar keer in het gezicht sloeg en het enige wat ik voelde, was dat de wereld aan het tollen was. Op dat moment viel ik op de grond. Op datzelfde ogenblik kreeg het hoofd van de slechte politie ineens het horloge in de gaten dat om mijn pols zat. Hij keek er begerig aan en schreeuwde: “Wat heb je daar om?” Onmiddellijk greep een van de agenten mijn pols vast, trok met geweld het horloge van mijn pols en gaf het aan zijn ‘meester’. Toen ik dat verachtelijke gedrag zag, raakte ik vervuld van haat voor hen. Toen ze me daarna nog meer vragen stelden, keek ik ze alleen maar zwijgend en woest aan, waardoor ze nog kwader werden. Een van de gemene politieagenten greep mijn kraag alsof hij een kuikentje oppakte en tilde me van de vloer om tegen me te brullen: “O, wat ben je groot en sterk, hè? Dit krijg je ervan als je je mond houdt!” Terwijl hij dat zei, sloeg hij me een paar keer keihard en opnieuw werd ik tegen de grond geslagen. Inmiddels deed mijn hele lichaam ondraaglijk pijn en ik had geen kracht meer om me te verzetten. Ik lag gewoon maar roerloos en met mijn ogen dicht op de grond. In mijn hart smeekte ik dringend tot God: “O, God, ik weet niet wat voor andere wrede dingen deze bende slechte politieagenten mij gaat aandoen. U weet dat ik klein van gestalte ben en dat ik lichamelijk zwak ben. Ik smeek u me te beschermen. Ik ga liever dood dan dat ik een Judas word en u verraad.” Toen ik klaar was met bidden, verleende God me geloof en kracht. Ik zou liever sterven dan een Judas worden door God en mijn broeders en zusters te verraden. Ik zou resoluut getuigen voor God. Net op dat moment hoorde ik naast me iemand zeggen: “Hoe komt het dat ze niet meer beweegt? Is ze dood?” Daarna ging er iemand opzettelijk op mijn hand staan en drukte stevig door met zijn voet, terwijl hij woest brulde: “Opstaan! We brengen je ergens anders heen. Als je nog steeds niet gaat praten als we daar komen, krijg je je verdiende loon!’ Omdat God me geloof en kracht had verleend, werd ik totaal niet bang van hun intimidaties. In mijn hart was ik bereid het tegen Satan op te nemen.

Later werd ik overgebracht naar het Districtsbureau Openbare Veiligheid. Toen we bij de verhoorkamer kwamen, gingen het hoofd van die slechte politieagenten en twee anderen om me heen staan en begonnen me alsmaar te ondervragen, terwijl ze voor me op en neer liepen en me probeerden te dwingen de leiders van mijn kerk en mijn broeders en zusters te verraden. Toen ze merkten dat ik nog steeds niet van plan was hun de antwoorden te geven die ze wilden horen, begonnen ze me met zijn drieën om de beurt alsmaar weer in mijn gezicht te slaan. Ik heb geen idee hoe vaak ik ben geslagen. Ik hoorde alleen het geluid van de klappen als ze me in het gezicht sloegen, een geluid dat leek te echoën in de diepe stilte van de nacht. Toen hun handen begonnen pijn te doen, gingen deze slechte agenten me met boeken slaan. Ze sloegen zo lang tot ik uiteindelijk de pijn niet meer voelde; mijn gezicht voelde opgezet en verdoofd aan. Toen de gemene politieagenten uiteindelijk zagen dat ze geen waardevolle informatie uit me zouden loskrijgen, haalden ze een adresboekje tevoorschijn en zeiden vergenoegd: “Dit hebben we in je tas gevonden. Al vertel je ons helemaal niets, dan hebben we nog altijd een trucje achter de hand!” Ineens werd ik uitzonderlijk ongerust. Als iemand van mijn broeders of zusters de telefoon opnam, zouden ze worden gearresteerd. Zo konden ze ook in verband worden gebracht met de kerk en de gevolgen zouden rampzalig zijn. Op dat moment herinnerde ik me een passage uit Gods woorden: “Er gebeurt niets in het heelal waar ik niet het laatste woord over heb. Wat bestaat er dat zich niet in mijn handen bevindt?” (‘Hoofdstuk 1’ van Gods woorden aan het hele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Dat is waar, dacht ik bij mezelf. Alle dingen en gebeurtenissen worden georkestreerd en geregeld in Gods handen. Zelfs of een telefoontje al of niet doorkomt, wordt door God bepaald. Ik ben bereid naar God op te kijken, me op Hem te verlaten en me aan Zijn orkestraties te onderwerpen. Daarom bad ik herhaaldelijk tot God en smeekte ik Hem deze broeders en zusters te beschermen. Het resultaat was dat ze al die telefoonnummers een keer belden. Sommige kwamen wel door, maar er werd niet opgenomen. Andere kwamen al helemaal niet door. Uiteindelijk gooiden de slechte agenten het adresboekje vloekend van frustratie op de tafel en ze probeerden het niet meer. Dat was waarlijk een voorbeeld van Gods almacht en soevereiniteit en van Zijn wonderbaarlijke daden; ik kon het niet laten om mijn dank en lof voor God uit te drukken.

Dat nam niet weg dat ze het nog niet hadden opgegeven en me bleven ondervragen over de aangelegenheden van de kerk. Ik gaf geen antwoord. Geagiteerd en kwaad bedachten ze een nog verachtelijker zet om me te laten lijden: een van de slechte politieagenten dwong me half hurkend te gaan zitten, met mijn armen uitgestrekt ter hoogte van mijn schouders en zonder te bewegen. Algauw begonnen mijn benen te trillen, kon ik mijn armen niet meer uitgestrekt houden en kwam mijn lichaam onwillekeurig weer overeind. De politieagent pakte een ijzeren staaf en wierp me een blik toe als een tijger die zijn prooi bekijkt. Ik was nog niet overeind gekomen of hij sloeg me zo bruut tegen mijn benen dat ik bijna weer op mijn knieën viel van de pijn. In de loop van het halfuur daarop sloeg hij me onmiddellijk met de staaf zodra mijn benen of armen ook maar even bewogen. Ik weet niet hoe vaak hij me heeft geslagen. Omdat ik die half gehurkte houding zo lang moest volhouden, werden allebei mijn benen extreem opgezwollen en ze deden ondraaglijk pijn alsof ze waren versplinterd. Naarmate de tijd verder voortschreed, begonnen mijn benen steeds erger te trillen en mijn tanden klapperden onafgebroken. Op dat moment kreeg ik het gevoel dat mijn kracht het zou begeven en ik zou flauwvallen. De slechte politie bleef me echter vanaf de zijkant maar bespotten en belachelijk maken terwijl ze voortdurend gemeen naar me grijnsden en lachten, als een stel mensen dat op een wrede manier proberen een aap trucjes te laat doen. Hoe meer ik naar hun lelijke, verachtelijke gezichten keek, hoe meer haat ik voelde voor deze slechte politieagenten. Ineens kwam ik overeind en zei met luide stem tegen hen: “Ik ga niet meer hurken. Veroordeel me maar ter dood! Ik heb vandaag niets te verliezen! Ik ben niet eens bang om te sterven, dus hoe kan ik dan bang voor jullie zijn? Zulke grote kerels, en toch weten jullie blijkbaar niets beters dan hoe je een klein meisje als ik moet afbekken!” Toen ik dat had gezegd, bleef de groep slechte agenten tot mijn verbazing nog even wat scheldwoorden schreeuwen en daarna hielden ze op met mijn ondervraging. Op dat moment voelde ik me zeer opgetogen en ik begreep dat alle dingen en gebeurtenissen in Gods handen worden georkestreerd. Zodra ik mijn hart van angst had ontdaan, veranderde mijn situatie dienovereenkomstig. Diep in mijn hart besefte ik toen volledig de betekenis van Gods woorden: “Er is gezegd: ‘Het hart van de koning is in de hand van Jehova als het water van een rivier: Hij laat het stromen waarheen Hij dat wil’. Hoeveel des te meer geldt dit niet voor die nietsnutten?” (‘Alleen door Gods almacht te kennen, kun je een waar geloof hebben’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Ik begreep dat God op die dag had toegestaan dat Satans vervolging me ten deel viel, niet om me opzettelijk te laten lijden, maar om dat te gebruiken om me de kracht van Gods woorden te laten beseffen, om ervoor te zorgen dat ik me onttrok aan de macht van Satans duistere invloed en bovenal om me te laten leren hoe ik op God moest vertrouwen en naar God moest opzien in deze gevaarlijke situatie.

Deze meute slechte politieagenten had me het grootste deel van de nacht gefolterd. Tegen de tijd dat ze ophielden, was het alweer dag. Ze lieten me mijn naam zetten en zeiden dat ze me gingen opsluiten. Daarna zei een al wat oudere agent geveinsd vriendelijk: “Luister, meisje, je bent nog heel jong, in de bloei van je leven, dus het is maar het beste als je haast maakt en ons alles vertelt wat je weet. Ik garandeer je dat ik ervoor zal zorgen dat ze je vrijlaten. Wat voor problemen je ook hebt, aarzel niet ze aan mij te vertellen. Kijk nou toch, je gezicht is opgezwollen als een brood. Heb je niet al genoeg geleden?” Toen ik hem zo hoorde praten, wist ik dat hij me alleen maar probeerde te verleiden tot een soort bekentenis. Er schoot me ook iets te binnen wat mijn broeders en zusters tijdens bijeenkomsten hadden gezegd: om te krijgen wat ze hebben willen, gebruiken de slechte politieagenten zowel de wortel als de stok en ze verlagen zich tot allerlei trucjes om mensen te misleiden. Toen ik daaraan dacht, gaf ik de oudere politieagent ten antwoord: “Doe nu niet alsof je een goed mens bent; jullie horen allemaal bij dezelfde groep. Wat wil je dat ik beken? Wat jij doet, heet een bekentenis afpersen. Dit is een onwettige straf!” Toen hij dat hoorde, zette hij een onschuldig gezicht op en voerde aan: “Maar ik heb je niet één keer geslagen. Zij zijn degenen die je hebben geslagen.” Ik was dankbaar voor Gods leiding en bescherming, die me in staat stelden over Satans verleiding te zegevieren.

Nadat we het Districtsbureau Openbare Veiligheid hadden verlaten, sloten ze me onmiddellijk op in het detentiecentrum. Toen we door de hoofdpoort naar binnen liepen, zag ik dat het gebouw omringd was door heel hoge muren met bovenop onder stroom staand prikkeldraad, en op elk van de vier hoeken iets wat op een wachttoren leek, waarin gewapende politieagenten de wacht hielden. Het had iets heel sinisters en akeligs. Nadat ik de ene na de andere ijzeren poort was gepasseerd, kwam ik bij de cel aan. Toen ik de voddige lappendekens met linnen overtrek op de ijskoude kang zag liggen, die donker en smerig waren en waar een scherpe, vieze lucht vanaf sloeg, kon ik een golf van weerzin niet onderdrukken, met meteen daarna een golf van treurigheid. Ik dacht bij mezelf: hoe kunnen mensen hier leven? Dit is geen haar beter dan een varkenskot. Om etenstijd kreeg elke gevangene alleen een klein gestoomd broodje dat zuur en ongaar was. Ik had weliswaar de hele dag nog niet gegeten, maar bij de aanblik van dat eten had ik meteen geen trek meer. Bovendien was mijn gezicht vreselijk opgezet door de klappen die ik van de politie had gehad en het voelde strak aan, alsof het in plakband gewikkeld zat. Het deed al pijn als ik mijn mond opendeed om te praten, laat staan om te eten. Door deze omstandigheden raakte ik in een heel sombere stemming en ik voelde me heel onheus behandeld. Ik werd zo emotioneel van de gedachte dat ik hier werkelijk moest blijven en zo’n onmenselijk bestaan moest verduren dat ik onwillekeurig een paar tranen plengde. Precies op dat moment herinnerde ik me Gods woorden: “Je zou kunnen zeggen dat wanneer je dingen tegenkomt die niet passen bij je opvattingen en die verlangen dat je jezelf opzijzet, dat dit je beproevingen zijn. Voordat Gods wil onthuld wordt, is er een strenge proef voor elke man, een enorme beproeving voor iedereen − is deze kwestie duidelijk voor je?” (‘Alleen het in praktijk brengen van de waarheid is werkelijkheid bezitten’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Terwijl ik nadacht over Gods woorden, begreep ik Gods wil. Hij had toegestaan dat deze omgeving me ten deel viel en het was Zijn bedoeling om me te beproeven en uit te testen om te zien of ik voor Hem kon getuigen. Had ik niet het geluk gehad om in deze slechte, duistere tijd te worden verheven door God opdat ik Hem kon volgen, dan was niet te zeggen geweest in wat voor situatie ik was geraakt en of ik nog wel in leven was geweest. Dat ik me onheus bejegend en treurig voelde vanwege zo’n beetje lijden en niet bereid was dat te aanvaarden, toonde aan dat ik werkelijk tekortschoot in geweten en verstand. Toen ik me dat realiseerde, hield ik op me onheus bejegend te voelen en vanbinnen nam ik me vast voor om mijn ongemakken te verduren.

Er verstreken twee weken en toen kwam het hoofd van die slechte politieagenten weer langs om me te ondervragen. Toen hij zag dat ik kalm en beheerst bleef, en totaal niet bang was, riep hij mijn naam en schreeuwde: “Vertel op: waar ben je nog meer voor gearresteerd? Dit is vast en zeker niet de eerste keer dat je vastzit. Hoe kun je je anders zo kalm en door de wol geverfd gedragen, alsof je totaal niet bang bent?” Toen ik hem dat hoorde zeggen, kon ik niet anders dan God in mijn hart bedanken en loven. God had me beschermd en me moed gegeven, waardoor ik deze slechte politieagenten volkomen onbevreesd tegemoet kon treden. Op hetzelfde moment welde er woede in mijn hart op: jullie misbruiken je macht door mensen te vervolgen om hun religieuze overtuigingen, en jullie arresteren, treiteren en verwonden zonder enige reden diegenen die in God geloven. Jullie houden je aan geen enkele wet, of die nu aards of hemels is. Ik geloof in God en bewandel het juiste pad, en ik heb geen enkele wet overtreden. Waarom zou ik bang voor jullie zijn? Ik zal niet bezwijken voor de slechte krachten van jullie bende! Vervolgens antwoordde ik: “Dacht je nou echt dat het verder overal zo saai is dat ik hier werkelijk graag heen kwam? Jullie hebben me onrecht gedaan en me slecht behandeld! Verdere pogingen van jullie kant om een bekentenis uit me te krijgen of me vals te beschuldigen zullen nutteloos zijn!” Toen hij dat hoorde, werd hij zo kwaad dat de stoom bijna uit zijn oren kwam. Hij schreeuwde: “Jij bent verdomme te koppig om ons ook maar iets te vertellen. Jij gaat niet praten, hè? Ik ga je drie jaar gevangenisstraf geven en dan zullen we weleens zien of je je nog eens fatsoenlijk gaat gedragen. Ik daag je uit om koppig te blijven!” Inmiddels was ik ontzettend verontwaardigd. Op hoge toon antwoordde ik: “Ik ben nog jong, dus wat maken drie jaar voor me uit? Ik ben in een oogwenk uit de gevangenis.” In zijn razernij kwam de slechte politieman met een ruk overeind en hij gromde naar zijn kruiperige ondergeschikten: “Ik stop ermee. Gaan jullie haar maar verhoren.” Daarna vertrok hij, waarbij hij de deur met een klap dichttrok. Toen de twee politieagenten zagen wat er was gebeurd, ondervroegen ze me niet verder. Ze stelden alleen een verklaring op die ik moest ondertekenen, en daarna vertrokken ze. Toen ik zag hoe verslagen de slechte politieagenten keken, stemde me dat heel blij, en in mijn hart loofde ik Gods overwinning op Satan.

Tijdens de tweede ronde verhoren veranderden ze van tactiek. Zodra ze binnenkwamen, deden ze net of ze zich om me bekommerden: “Je bent hier nu al een hele tijd. Hoe komt het dat niemand van je familie op bezoek is gekomen? Dan hebben ze je zeker opgegeven. Wat vind je ervan om ze zelf even te bellen en te vragen of ze bij je op bezoek komen?” Toen ik dat hoorde, werd ik heel verdrietig en ik vroeg me af of papa en mama echt niets meer om me gaven. Er waren al twee weken voorbij en ze wisten vast dat ik gearresteerd was. Hoe konden ze nu zo harteloos zijn om me hier te laten lijden zonder zelfs maar op bezoek te komen? Hoe meer ik daarover nadacht, hoe eenzamer en hulpelozer ik me voelde. Ik had heimwee en miste mijn ouders, en ik begon steeds erger naar vrijheid te verlangen. Onwillekeurig kwamen er tranen in mijn ogen, maar ik wilde niet huilen waar deze bende slechte politieagenten bij waren. Stil bad ik tot God: “O, God, ik voel me nu heel ellendig en vol pijn, en erg hulpeloos. Ik smeek u te voorkomen dat mijn tranen vallen, want ik wil niet dat Satan mijn zwakte ziet. Ik kan alleen op dit moment uw wil niet begrijpen. Ik smeek u me te verlichten en te leiden.” Nadat ik had gebeden, schoot er ineens een idee door mijn hoofd: dit was vast een sluwe list van Satan. De politie had tweedracht gezaaid door te proberen mijn kijk op mijn ouders te verdraaien en haat jegens hen op te roepen, zodat ik deze slag misschien niet zou kunnen weerstaan en op die manier God zou verraden. Bovendien kon hun poging om me contact met mijn familie te laten opnemen best een truc zijn om hen zover te krijgen dat ze losgeld zouden meenemen, waarmee ze hun doel zouden bereiken om wat geld binnen te slepen; of misschien wisten ze wel dat al mijn familieleden in God geloofden en hadden ze deze gelegenheid willen aangrijpen om hen te arresteren. Deze slechte politieagenten zaten echt vol listen. Als Gods verlichting er niet was geweest, had ik misschien wel naar huis gebeld. Was ik dan niet indirect een Judas geweest? Dus sprak ik heimelijk tot Satan: “Gemene duivel, ik ga je doodeenvoudig niet toestaan dat je slaagt in je misleiding. Van nu af aan zal ik, of me nu zegeningen of rampen ten deel vallen, ze alleen dragen. Ik weiger er mijn familieleden bij te betrekken en ik wil me op geen enkele manier bemoeien met het geloof van mijn ouders of de vervulling van hun verplichtingen.” Tegelijkertijd smeekte ik God in stilte om mijn ouders ervan te weerhouden me op te zoeken, omdat ze anders in de val zouden lopen die deze slechte politieagenten hadden gezet. Daarna zei ik achteloos: “Ik weet niet waarom mijn familie me niet is komen opzoeken. Het maakt me niet uit wat jullie me aandoen!” Toen had de slechte politie geen kaarten meer te verspelen. Daarna verhoorden ze me niet meer.

Een maand verstreek. Op een dag kwam mijn oom ineens op bezoek en zei dat hij me probeerde vrij te krijgen en dat ik, als het goed was, een paar dagen later vrij zou komen. Toen ik wegliep uit de bezoekruimte, was ik uitzonderlijk blij. Ik dacht dat ik eindelijk weer daglicht zou kunnen zien, en ook mijn broeders, zusters en mijn dierbaren. Dus ik begon te dagdromen en ernaar uit te zien dat mijn oom me zou komen halen. Elke dag spitste ik mijn oren voor het geluid van de bewaarders die tegen me zouden roepen dat het tijd was om te vertrekken. En inderdaad, een week later kwam een gevangenbewaarder me halen. Het voelde alsof mijn hart mijn borstkas uit zou bonzen toen ik vrolijk de bezoekruimte binnen kwam. Echter, toen ik mijn oom zag, liet hij het hoofd hangen. Pas na een lange stilte zei hij moedeloos: “Ze hebben je zaak al gesloten. Je bent veroordeeld tot drie jaar.” Toen ik dat hoorde, was ik met stomheid geslagen en mijn hoofd was ineens compleet leeg. Ik moest de tranen terugdringen, maar ik slaagde erin niet te huilen. Het leek wel of ik niet meer kon verstaan wat mijn oom daarna nog meer zei. In trance wankelde ik de bezoekruimte uit. Mijn voeten voelden aan alsof ze met lood gevuld waren en elke stap was zwaarder dan de stap ervoor. Ik herinner me niets van de weg terug naar mijn cel. Toen ik daar aankwam, zakte ik ineen op de grond. Ik dacht bij mezelf: elke dag van de afgelopen maand van dit onmenselijke bestaan voelde aan als een jaar. Hoe kan ik dan nog eens drie lange jaren daarvan overleven? Hoe meer ik daarover nadacht, hoe erger mijn angst werd en hoe vager en onpeilbaarder mijn toekomst begon te lijken. Ik kon mijn tranen niet langer inhouden en barstte in huilen uit. In mijn hart wist ik echter zeker dat niemand me meer kon helpen; ik kon alleen nog op God vertrouwen. In mijn verdriet richtte ik me opnieuw tot God. Ik legde mijn hart voor Hem open en zei: “O, God, ik weet dat alle dingen en alle gebeurtenissen in uw handen zijn, maar op dit moment voelt mijn hart aan alsof het volslagen is uitgehold. Ik heb het gevoel dat ik elk moment kan instorten. Ik denk dat het heel moeilijk voor me wordt om drie jaar lijden in de gevangenis te doorstaan. O, God, ik smeek u me uw wil te openbaren en ik verzoek u dringend me geloof en kracht te verlenen, zodat ik me geheel en al aan u kan onderwerpen en moedig kan aanvaarden wat me ten deel is gevallen.” Toen dacht ik aan Gods woorden: “Voor alle mensen is loutering ondragelijk en heel moeilijk te accepteren – toch is het tijdens de loutering dat God Zijn rechtvaardige gezindheid aan de mens duidelijk maakt en Zijn eisen aan de mens openbaar maakt en meer verlichting verschaft en meer feitelijke snoei en behandeling; door de vergelijking tussen de feiten en de waarheid, geeft Hij de mens een grotere kennis van zichzelf en de waarheid en geeft Hij de mens een beter begrip van Gods wil, waardoor de mens een waarachtigere en zuiverdere liefde voor God heeft. Dat zijn Gods doelen bij het uitvoeren van loutering” (‘Alleen door het ervaren van loutering kan de mens ware liefde bezitten’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). “Jullie moeten tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis” (‘Alleen door pijnlijke beproevingen te ervaren, kun je de liefelijkheid van God kennen’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Dankzij Gods verlichting en leiding begon ik over mezelf na te denken en langzamerhand ontdekte ik mijn tekortkomingen. Ik zag dat mijn liefde voor God onzuiver was en dat ik me nog niet totaal aan God had onderworpen. Sinds ik was gearresteerd en tijdens mijn worstelingen met die slechte politieagenten had ik moed en onbevreesdheid getoond, en tijdens al die foltersessies had ik geen traan gelaten. Dat was echter niet mijn ware gestalte. Dat was allemaal voortgekomen uit het geloof en de moed die me waren geschonken door Gods woorden die me in staat hadden gesteld Satans verleidingen en aanvallen keer op keer te overleven. Ik zag ook dat ik de essentie van de slechte politie niet door en door had begrepen. Ik had gedacht dat de CCP-politie gezagsgetrouw was en dat ik als minderjarige nooit zou worden veroordeeld, of dat ik op zijn hoogst maar voor een paar maanden zou worden opgesloten. Ik had gedacht dat ik gewoon nog een beetje meer pijn en ontberingen zou moeten verduren en het alleen een beetje langer moest volhouden, en dat het dan voorbij zou zijn. Het was zelfs nooit in me opgekomen dat ik misschien wel echt drie jaar lang dat onmenselijke bestaan hier zou moeten leiden. Op dat moment wilde ik niet doorgaan met lijden of me aan Gods orkestraties en regelingen onderwerpen. Deze uitkomst was niet wat ik me had voorgesteld en dat onthulde nu precies mijn ware gestalte. Toen besefte ik pas dat God werkelijk diep in het hart van mensen kijkt en dat Zijn wijsheid waarlijk wordt uitgeoefend op basis van Satans sluwe listen. Satan wenste me te folteren en me totaal uit te putten met deze gevangenisstraf, maar God had deze kans aangegrepen om me in staat te stellen mijn tekortkomingen te ontdekken en mijn ontoereikendheden te erkennen, zodat ik me werkelijk kon onderwerpen en mijn leven sneller vooruit zou gaan. Gods verlichting had me uit mijn lastige situatie geleid en me onbegrensde kracht gegeven. Plotseling voelde mijn hart licht en vervuld. Ik begreep Gods goede bedoelingen en voelde me niet langer ellendig. Ik nam me voor het voorbeeld van Petrus te volgen door God toe te staan alles te orkestreren, zonder één enkele klacht, en om alles wat zich vanaf die dag zou voordoen kalm tegemoet te treden.

Twee maanden later werd ik overgebracht naar een werkkamp. Toen ik de papieren voor mijn veroordeling ontving en ondertekende, ontdekte ik dat die veroordeling tot drie jaar gevangenisstraf was teruggebracht tot één jaar. In mijn hart dankte en loofde ik God keer op keer. God orkestreerde dit allemaal en hierin zag ik de onmetelijke liefde en bescherming die Hij voor me had.

In het werkkamp zag ik een nog gemenere, nog wredere kant van de slechte politie. We stonden heel vroeg op om aan het werk te gaan en elke dag werden we overladen met taken. We moesten dagelijks zeer lange uren maken en soms werkten we een paar dagen en nachten achter elkaar klokje rond. Sommige gevangenen werden ziek en moesten aan een infuus die dan op de hoogste snelheid werd gezet, zodat ze, zodra het infuus was doorgelopen, snel weer aan de slag konden in de werkplaats. Het gevolg was dat de meerderheid van de veroordeelden ziekten opliep die lastig te genezen waren. Sommige mensen die langzaam werkten, werden regelmatig uitgescholden door de bewaarders, die dan afschuwelijke taal uitsloegen die niet om aan te horen was. Sommige mensen overtraden de regels tijdens het werk, dus die werden dan gestraft. Ze werden bijvoorbeeld ‘aan het touw gelegd’, wat betekende dat ze op de grond moesten knielen met hun handen achter hun rug vastgebonden en hun armen werden pijnlijk omhooggetrokken tot nekhoogte. Anderen werden als honden met ijzeren kettingen aan een boom vastgebonden en genadeloos met de zweep afgerost. Er waren mensen die deze onmenselijke foltering niet konden verdragen en zichzelf probeerden dood te hongeren, maar het enige resultaat was dat de slechte bewaarders hen aan enkels en polsen boeiden en hun lichaam tegen de grond drukten en dan een voedingsbuis en vloeistoffen bij hen inbrachten. Ze waren bang dat deze gevangenen zouden sterven, niet omdat ze zoveel om het leven gaven, maar omdat ze bang waren de goedkope arbeidskrachten kwijt te raken die zij voor hen waren. De slechte daden die door de gevangenbewaarders werden begaan, waren er te veel om te tellen, net als de gruwelijk gewelddadige en bloederige incidenten die zich voordeden. Dat zorgde er allemaal voor dat ik duidelijk zag dat de CCP-overheid de aardse belichaming is van Satan die in de geestelijke wereld verkeert. Ze is de slechtste van alle duivels en de gevangenissen die onder haar beheer vallen, zijn een hel op aarde, niet alleen in naam, maar in werkelijkheid. Ik weet nog wat er op de muur stond van het kantoor waar ik werd verhoord: “Het is verboden om mensen in het wilde weg te slaan of hen aan onwettige straffen te onderwerpen, en het is nog erger verboden om bekentenissen los te krijgen met folteringen.” Dat nam niet weg dat hun daden in werkelijkheid openlijk deze regels tartten. Ze hadden mij, een meisje dat nog niet eens volwassen was, ongegeneerd geslagen en ze hadden me aan onwettige straf onderworpen. Bovendien hadden ze me enkel en alleen veroordeeld vanwege mijn geloof in God. Dat allemaal had me in staat gesteld duidelijk te zien wat voor trucjes de CCP-overheid gebruikte om mensen om de tuin te leiden terwijl ze tegelijkertijd de schijn wekte van vrede en welvaart. Het was precies zoals God had gezegd: “De duivel knevelt het lichaam van de mens, neemt beide ogen weg en sluit zijn lippen stevig toe. De koning van de duivels raast al enkele duizenden jaren, tot op de dag van vandaag, en houdt nog steeds de spookstad nauwlettend in de gaten, alsof deze een ondoordringbaar paleis van demonen was […]. Voorvaderen van de alouden? Geliefde leiders? Zij keren zich allemaal tegen God! Hun bemoeienis heeft alles onder de hemel in een toestand van duisternis en chaos achtergelaten! Godsdienstvrijheid? De wettelijke rechten en belangen van burgers? Die zijn allemaal trucjes om zonde te bedekken!” (‘Werk en intrede (8)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Nadat ik die vervolging door de slechte politieagenten had ervaren, was ik totaal overtuigd van deze passage uit de woorden die zijn gesproken door God, en nu had ik enige werkelijke kennis en ervaring op dat gebied: de CCP-overheid is waarlijk een demonisch legioen dat God haat en zich tegen Hem verzet, een legioen dat slechtheid en geweld propageert, en in onderdrukking leven door het satanische regime verschilt in geen enkel opzicht van leven in een menselijke hel. Tegelijkertijd had ik in het werkkamp met mijn eigen ogen de gemeenheid aanschouwd van allerlei soorten mensen: de weerzinwekkende gezichten van die opportunistische slangen met hun gladde praatjes die zich inlikten bij de hoofdbewaarders, de duivelse gezichten van gruwelijk gewelddadige lui die herrie schopten door de zwakken te jennen, en ga zo maar door. Ik was nog niet aan het volwassen leven begonnen, maar tijdens dat jaar in de gevangenis zag ik uiteindelijk duidelijk de verdorvenheid van de mensheid. Ik was getuige van de verraderlijkheid in het hart van mensen en besefte hoe sinister de menselijke wereld kon zijn. Ook leerde ik onderscheid te maken tussen positief en negatief, zwart en wit, juist en verkeerd, goed en slecht, en tussen wat geweldig is en wat verachtelijk is. Ik zag duidelijk dat Satan lelijk, slecht en wreed is, en dat alleen God het symbool is van heiligheid en rechtvaardigheid. Alleen God symboliseert schoonheid en goedheid; alleen God is liefde en redding. Omdat ik in het oog werd gehouden en werd beschermd door God, was dat onvergetelijke jaar heel snel om voor mij.

Als ik nu terugkijk, denk ik dat ik gedurende dat jaar gevangenisleven fysiek soms wel heb geleden, maar dat God Zijn woorden gebruikte om me te leiden en voor te gaan, waardoor Hij mijn leven in staat stelde te rijpen. Ik ben dankbaar voor Gods voorbestemming. De grootste genade en zegen die me door God zijn verleend, was dat ik in staat was voet te zetten op het juiste pad in het leven, en ik zal Hem de rest van mijn leven volgen en aanbidden!

uit ‘De Kerk van Almachtige God’ 

Toen ik allerlei soorten martelingen onderging door die duivels en ondraaglijk leed, waren het Gods woorden die me keer op keer lieten zegevieren over Satans kwaad en vernietiging, want ze gaven me het geloof en de moed om de invloed van de duisternis te overwinnen. Wanneer ik zwak en hulpeloos was, waren het Gods woorden die me onmiddellijk verlichtten en leiding gaven, ze waren een ware steunpilaar voor mij en vergezelden me door de ene na de andere ondragelijke dag heen. Het doormaken van zo’n onderdrukking en ontbering heeft me in staat gesteld om een schat voor het leven te verkrijgen, die je niet kunt verkrijgen in tijden van vrede en gemak.

Door Li Ling, provincie Henan

Mijn naam is Li Ling en ik ben dit jaar 76 geworden. In 1978 ben ik tot het geloof in de Heer Jezus gekomen, nadat ik ziek was geworden; gedurende die periode heb ik zeer veel van Zijn genade ontvangen. Dit heeft me daadwerkelijk geïnspireerd om vol overgave voor de Heer te werken; overal ging ik heen om preken te houden en het evangelie te delen, en bovendien bood ik broeders en zusters onderdak in mijn huis. Onze kerk groeide al heel snel uit tot een gemeente van meer dan tweeduizend mensen; daardoor begon de regering van de Chinese Communistische Partij ons kort daarna te onderdrukken. De politie kwam mijn huis een aantal malen doorzoeken, in een poging mij ervan te weerhouden om mijn geloof te praktiseren en het evangelie te verspreiden. Elke keer dat ze kwamen namen ze alles van waarde mee, alles wat kon worden meegenomen – zelfs gloeilampen. Bovendien werd ik gearresteerd door agenten van de Staatsveiligheidsdienst (SVD) en werd ik minstens tien keer in hechtenis genomen. In 1996 aanvaardde ik het werk van de laatste dagen van Almachtige God, en twee jaar daarna werd ik opnieuw door de regering van de CCP gearresteerd en vervolgd; maar dit keer was het nog geschifter. Ik ervoer aan den lijve hoe ongelofelijk moeilijk het is om je geloof in God te belijden in een atheïstisch land als China. Ondanks al deze moeilijkheden kon ik nog steeds Gods redding en liefde voor mij voelen.

Op een dag in mei 1998, in het holst van de nacht, kort na twee uur, werd ik uit een diepe slaap gerukt door het geluid van iemand die tegen mijn deur bonkte. Ik kon niet voorkomen dat ik zenuwachtig werd en dacht: waarschijnlijk is het de politie! Er zijn hier vijf broeders en zusters van buiten de stad om het evangelie te verspreiden. Hoe kan ik hen beschermen? Ik raakte in paniek. Voordat ik zelfs maar aan de deur kon komen, ramde de politie die open met een luide knal. Het hoofd van de Politieke Veiligheidsafdeling van de SVD, gewapend met een pistool, en minstens tien agenten met stroomstokken, stormden agressief naar binnen. Zodra hij de drempel over was, schopte een agent mij woest en schreeuwde: “Wat krijgen we nu? Je bent al zo vaak gearresteerd en toch heb je nog steeds het lef om in God te geloven! Let op mijn woorden: ik zal ervoor zorgen dat je alles wat je hebt kwijtraakt en dat je familie kapot gaat!” De boosaardige agenten begonnen in de slaapkamers te roepen: “Politie! Meteen opstaan!” Zonder ook maar te wachten tot de andere broeders en zusters hun kleren hadden aangetrokken, sloegen ze ons samen in de boeien, twee aan twee; ze fouilleerden ons en namen ook een ring weg die ik droeg. Toen begonnen ze het hele huis te doorzoeken, waarbij ze zelfs door mijn meelvoorraad heen gingen en die helemaal over de grond wierpen. Ze smeten de dingen gewoon overal op de grond. Ten slotte sleepten ze elf bandrecorders weg, een televisie, een ventilator, een typemachine en meer dan tweehonderd boeken van Gods woorden. Ze snuffelden zelfs in de laden van mijn zoon en stalen de ruim duizend yuan die hij zojuist als salaris had ontvangen. Net toen de ongeveer tien agenten op het punt stonden ons allemaal naar het politiebureau te brengen, kwam mijn zoon thuis van zijn werk. Zodra hij zag dat zijn loon was gestolen, rende hij op de agenten af en vroeg hij hun zijn geld terug. Eén van de agenten zei sluw: “Dat zullen we controleren op het bureau; als het van jou is, zullen we het aan je teruggeven.” Maar in plaats daarvan kwamen ze die avond om mijn zoon te arresteren, wegens ‘het hinderen van een officier in functie’. Gelukkig was hij al ondergedoken, want anders was ook hij gearresteerd.

De politie nam de in beslag genomen boeken en andere spullen mee naar het bureau; ze hielden ons alle zes, apart van elkaar, een nacht lang opgesloten op het Publieke Veiligheidsbureau van het District. Toen ik daar zat, kon ik lange tijd gewoon geen rustpunt vinden. Ik dacht terug aan mijn arrestatie in 1987; toen werd ik fysiek en verbaal mishandeld door de politie en gemarteld tot ik bijna doodging. Ook zag ik met mijn eigen ogen dat een jongeman van in de twintig in minder dan twee uur door de politie werd doodgeslagen, en een vrouw vertelde dat ze door twee agenten om beurten was verkracht tijdens het verhoor. Ook zetten agenten mensen op tijgerbanken, brandden hen met een soldeerbout en elektrocuteerden hun tong met stroomstokken, tot het punt waarop er geen bloed meer over was. Ze gebruikten alle mogelijke verachtelijke, monsterlijke methoden om mensen te martelen: een absoluut schandaal. Tijdens mijn meer dan tien arrestaties was ik persoonlijk getuige en slachtoffer van deze wrede, onbarmhartige marteling door de politie. Ze zijn tot alle wreedheden in staat. Nu ik opnieuw voor deze ‘poort van de hel’ stond en de politie hoorde zeggen dat ik ‘levend gevild’ zou worden, werd ik doodsbang. Ze hadden die dag zoveel dingen uit mijn huis meegenomen en ook verschillende broeders en zusters gearresteerd. Er was geen kans dat ze me gemakkelijk zouden laten gaan. Daarom bad ik in mijn hart tot God. “God, ik weet dat we vandaag met uw toestemming in de handen van de politie zijn gevallen. Ik voel me heel zwak, omdat ze allemaal duivels zijn, die over geen enkele menselijkheid beschikken. Daarom smeek ik u mij moed en wijsheid te schenken en mij te voorzien van de juiste woorden om te spreken. Ik ben bereid voor u te getuigen: ik zal beslist geen Judas zijn die u verraadt. Bovendien hoop ik dat u de anderen die vandaag zijn gearresteerd, wilt beschermen, zodat ze in staat zijn om deze situatie standvastig te doorstaan. God, u bent de Koning van het gehele heelal, en alle gebeurtenissen, alle dingen zijn onderworpen aan uw bestuur en beschikkingen. Ik geloof vast dat, zolang ik waarachtig op u kan steunen, u ons zeker zult leiden om Satans invloed van duisternis te overwinnen.” God verlichtte mij terwijl ik bad, doordat Hij mij aan deze woorden van Hem herinnerde: “Het transcendente leven van Christus is reeds verschenen, er is niets waar je bang voor hoeft te zijn. We hebben Satan vertrapt en hun tijd is beperkt. […] Wees boven alles trouw aan mij, ga dapper verder; Ik ben je sterke rots, vertrouw op mij!” (‘Hoofdstuk 10’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Gods woorden vervulden me met geloof. Het is waar: God is almachtig en Satan zal altijd worden verslagen door Gods hand. Zonder Gods toestemming kan hij geen haar op mijn hoofd krenken. Ik overdacht hoe vaak ik al was gearresteerd door de regering van de CCP, vanaf het moment dat ik tot geloof was gekomen. Had ik deze uitdagingen niet keer op keer overwonnen onder Gods bescherming? Ook dacht ik na over de profeet Daniël: hoe hij en drie van zijn vrienden in de val waren gelokt door boosaardige mensen, en toen in de leeuwenkuil waren geworpen en in een vurige oven waren verbrand, en dat allemaal omdat ze de naam van Jehova hooghielden en Jehova God aanbaden. Toch stonden ze onder Gods bescherming en bleven ze ongedeerd. Toen ik dit alles overdacht, welde plotseling moed in mij op en ik voelde me vol kracht. Hoezeer Satan me ook onderdrukte of kwaad deed, ik wist dat ik met God als mijn sterke achterhoede niets had te vrezen. Ik was bereid op mijn geloof te vertrouwen en met God samen te werken, om voor God te getuigen tegenover Satan.

De volgende ochtend begon de politie mij te verhoren. Een agent die me al bij een aantal eerdere gelegenheden had ondervraagd, keek me woedend aan, sloeg met zijn vuist op tafel en blafte: “Dus jij bent het weer, oude teef. Je bent me alweer in handen gevallen. Als je dit keer niet loslaat wat je weet, zul je jezelf in grote problemen brengen! Zeg op! Waar komen al die mensen vandaan die in je huis verbleven? Wie is de kerkleider? Waar kwamen die boeken vandaan? Van wie is de typemachine?” Ik kon er niets aan doen dat ik me zenuwachtig begon te voelen; die agent was gewoon zo kwaadaardig, zo aanmatigend, en hij zou niet aarzelen iemand dood te slaan. Angstig boog ik mijn hoofd en ik maakte geen geluid, terwijl ik voortdurend in stilte bad tot God om over mijn hart te waken. Toen hij zag dat ik niet praatte, begon de agent beledigingen tegen mij te schreeuwen. “Jij oud wijf, het heeft geen zin een dood varken te bedreigen met kokend water!” Al schreeuwend rende hij op mij af en schopte met gestrekt been tegen mijn borstbeen. Ik vloog een aantal meters naar achteren en smakte tegen de grond, met mijn gezicht naar boven. Dat deed zoveel pijn dat ik geen adem meer kon halen. Niet bereid me met rust te laten rende hij naar me toe, hees me aan mijn kleren op van de grond en zei: “Jij dwaze oude teef! Vandaag zal ik je niet laten sterven, maar ik zal ervoor zorgen dat je leven niet meer waard is geleefd te worden. Je gaat een leven vol ellende tegemoet!” Terwijl hij dit zei, diende hij mij een schok toe met zijn stroomstok; toen ik zag dat deze blauw licht verspreidde, werd ik echt bang. Stil bad ik tot God, steeds maar weer, en precies op dat moment herinnerde ik me bepaalde woorden van Hem: “Je moet alles verdragen, afzien van alles wat je hebt en alles doen wat je kunt om mij te volgen, betaal alle kosten voor mij. Dit is de tijd dat ik je op de proef zal stellen, zul je mij je trouw aanbieden? Zul je mij tot het eind van de weg getrouw volgen? Wees niet bang; wie zou je ooit tot staan kunnen brengen als ik je help? Onthoud dat! Denk daaraan! Alles wat gebeurt, is vanwege mijn goede wil en alles is onder mijn hoede. Kunnen al jouw woorden en daden mijn woord volgen? Wanneer de beproevingen van vuur over je komen, zul je dan knielen en mij aanroepen? Of zul je angstig wegduiken, niet in staat om je naar voren te begeven?” (‘Hoofdstuk 10’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Door Gods woorden voelde ik me niet alleen sterk en bemoedigd, maar ook verwierf ik inzicht in Zijn wil. De beproeving die ik op dat moment onderging, was voor God een tijd om mij te testen. Die agent martelde mij lichamelijk in een poging mij zover te krijgen dat ik God zou verraden; maar het was Gods wil dat ik mijn toewijding en liefde aan Hem zou offeren. Hij stelde Zijn hoop op mij, en daarom kon ik gewoon niet toegeven aan het vlees en buigen voor Satans machten. Ik wist dat ik vastbesloten aan Gods kant moest staan en een klinkend getuigenis van Hem moest afleggen. De agent haalde woest naar mij uit met zijn stroomstok en golf na golf baande de elektrische stroom zich een weg door mijn lichaam, waardoor mijn lichaam verkrampte en zich oprolde tot een bal. Terwijl hij mij stroomstoten toediende, schreeuwde hij: “Zeg op! Als je niet praat, zal ik je stroomstoten toedienen tot je eraan sterft!” Ik klemde mijn tanden op elkaar en sprak nog steeds geen woord. Toen hij dit zag, ging hij helemaal over de rooie. Op dat moment haatte ik die gestoorde duivel tot op het bot. De mens werd door God geschapen; zonder twijfel is het juist en passend in Hem te geloven en Hem te aanbidden. Toch biedt de CCP krankzinnig verzet tegen God, op wrede wijze onderdrukken en vervolgen ze gelovigen, zelfs ik – een oude vrouw van zestig jaar – werd niet gespaard. Ze wilden mij zelfs de dood in jagen! Hoe meer schade ze mij berokkenden, hoe meer ik vol haat mijn tanden op elkaar zette, en ik zwoer in mijn hart: zelfs als het tot mijn dood leidt, zal ik getuigen voor God. Ik zal geen verrader zijn die een beschamend bestaan leidt en aanleiding geeft tot Satans spot. De agent raakte er uitgeput van mij te slaan en tegen mij te schreeuwen; en daarom probeerde een van de agenten, die zag dat ik nog steeds niets zou zeggen, mij te bepraten: “Je bent al zo oud: waar is dit alles goed voor? Vertel ons gewoon wat we willen weten: wie je die dingen gaf en waar die mensen leven; dan zullen we je naar huis brengen.” God verlichtte mij zodat ik door deze bedriegerij van Satan heen kon kijken, en daarom zei ik nog steeds niets. Toen hij zag dat ik mijn mond niet zou opendoen, werd hij plotseling vijandig en begon hij mij te bedreigen. “Vertel de waarheid, dan zul je niet zo’n erge straf krijgen; maar anders zul je een ruwere behandeling ondergaan. Als je niet praat, zul je twaalf jaar krijgen en de rest van je leven opgesloten zitten!” Ik voelde een gezoem in mijn hoofd toen ik hem hoorde zeggen dat ik twaalf jaar zou krijgen, en ik dacht: ik verkeer in zo’n slechte lichamelijke toestand dat ik het nog geen jaar zou kunnen uithouden, laat staan twaalf jaar. Misschien sterf ik wel in de gevangenis. De gedachte dat ik de rest van mijn dagen zou moeten slijten in een sombere gevangenis zonder enige zonneschijn, maakte mij ongelofelijk verdrietig. Zou ik in staat zijn het vol te houden zonder het leven van de kerk en zonder de ondersteuning van Gods woorden? Verloren als ik me voelde, bad ik in stilte tot God. Onmiddellijk verlichtte Hij mij, doordat Hij mij aan deze woorden van Hem liet denken: “Er gebeurt niets in het heelal waar ik niet het laatste woord over heb. Wat bestaat er dat zich niet in mijn handen bevindt?” (‘Hoofdstuk 1’ van Gods woorden aan het hele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Dat is waar! Het lot van menselijke wezens ligt in Gods hand; alle gebeurtenissen en alle dingen zijn onderworpen aan Zijn bestuur en beschikkingen. Zonder uitzondering gebeurt wat God wil; als God niet toestaat dat ik naar de gevangenis ga, heeft de politie daarover niets te zeggen; maar doet Hij dat wel, dan zal ik me er zonder klagen aan onderwerpen naar de gevangenis te gaan. Petrus was in staat zich te onderwerpen aan Gods oordeel en tuchtiging, en aan beproevingen en tegenslag. Hijzelf had geen keuze, hij leverde zichzelf helemaal over aan God en gehoorzaamde Gods beschikkingen. Uiteindelijk werd hij voor God ondersteboven gekruisigd: hij was gehoorzaam tot de dood en werd een voorbeeld van liefde voor God. Ik wist dat ik op die dag moest leren van Petrus’ voorbeeld en dat ik mijzelf in Gods handen moest leggen. Zelfs als dit een levenslange straf zou betekenen, moest ik me nog steeds aan God onderwerpen. De politie stuurde me ten slotte naar een huis van bewaring.

In het huis van bewaring had ik het gevoel in een ware hel te verkeren. Er waren geen ramen in de cellen, er was geen elektrische verlichting en meer dan twintig mensen zaten opgepropt in een cel van niet meer dan zo’n tien vierkante meter. Eten, drinken en onszelf ontlasten moesten we allemaal doen in de cel. Overal op de vloer stonden kleine waterplassen; er waren wel enkele matten uitgerold, maar er waren geen dekens of lakens. Ieder van ons moest op die waterplassen liggen om te slapen. In de hoek stond een emmer die als toilet diende; overal waren er muggen en vliegen. De stank was zo erg dat ik nauwelijks kon ademhalen; iedereen verdrong zich om een plek in te nemen bij de ijzeren poort, zodat ze wat lucht konden krijgen door de opening van minder dan dertig centimeter. Het was heel warm in de zomer en er zaten zoveel mensen opgepropt in de kleine cel, dat veel medegevangenen naakt liepen, zonder ook maar een enkel kledingstuk. Vaak braken er onder de gevangenen ruzies om niets uit; voortdurend uitten ze grove taal. Onze dagelijkse maaltijden bestonden uit halfgare meelsoep en dunne noedels, en uit gekookte groenten zonder olie of zout. Altijd bleef er vuiligheid over op de bodem van de schaal en alle gevangenen hadden diarree. Op een dag, toen we naar buiten gingen voor wat frisse lucht, noemde ik bij het appèl het verkeerde gevangenennummer. De gevangenbewaarder werd woedend en schreeuwde: “Kijk eens, wat een zielenpoot! En jij gelooft nog wel in God!” Toen pakte hij zijn leren schoen en sloeg daarmee tien keer op mijn hele gezicht, waardoor mijn gezicht bont en blauw werd. Al mijn celgenoten kwamen toen door mij in problemen en ze werden allemaal tien keer geslagen. Ook hun gezichten waren helemaal bont en blauw; ze bedekten hun gezicht en huilden van pijn. Vanaf dat moment liet de gevangenbewaarder me hun uniformen en overhemden wassen, en ook het beddengoed. Een van de hoogste cipiers dreef een herberg vanuit zijn huis en hij nam alle beddegoed mee dat was afgehaald, zodat ik het kon wassen; en wanneer het schoon was, moest ik het allemaal handmatig repareren. Aan het eind van elke dag was ik zo totaal uitgeput dat mijn hele lichaam beurs was en pijn deed; ik had echt het gevoel dat ik zou bezwijken. Binnen een paar dagen raakten mijn handen gezwollen. Soms, als ik het echt niet meer aankon en voor een ogenblik uitrustte, bestrafte de gevangenbewaarder me boosaardig; daarom moest ik wel werken, of ik wilde of niet, terwijl de tranen over mijn wangen liepen. Wanneer het ’s avonds tijd was om te rusten, kon ik, ook al was ik zowel slaperig als lichamelijk moe, toch niet goed slapen. Mijn armen waren beurs en vol pijn, en mijn rug deed zo’n zeer dat ik me niet kon oprichten. Ook mijn benen waren verdoofd. Tot op de dag van vandaag kan ik mijn armen niet meer dan veertig of vijftig graden optillen: ik kan ze zelfs niet uitstrekken. Ik heb ernstige maagproblemen gekregen door zoveel zwaar werk te verrichten zonder ook maar een moment genoeg te eten te hebben; dat zorgde ervoor dat ik vaak diarree heb. Daar komt nog bij dat de wonden die zijn overgebleven doordat ik werd geslagen door die kwaadaardige politieagenten, nooit volledig waren genezen. Mijn gezondheid werd slechter en slechter. Enige tijd later kreeg ik een voortdurende lichte koorts onder de leden; de gevangenbewaarders weigerden mij behandeling toe te staan. Ondanks mijzelf werd ik zwak en dacht ik: op deze leeftijd kan ik hier nu elke dag sterven, als deze soort marteling voortduurt. Een gevoel van verlatenheid en hulpeloosheid welde op in mijn hart en in mijn pijn bad ik tot God: “God, ik ben nu echt zwak en ik weet niet wat uw wil is. God, wees zo goed mij leiding te geven, zodat ik van u kan getuigen door dit alles heen en u tevreden kan stellen.” Keer op keer riep ik vanuit mijn hart tot God; zonder dat ik het besefte, verlichtte God mij door mij een loflied van Gods woorden in herinnering te brengen. Stilletjes neuriede ik dit loflied. Terwijl ik neuriede en neuriede, rolden voortdurend tranen over mijn gezicht; ik overdacht hoe verheven God is en Zichzelf toch tweemaal vernederd heeft door vlees te worden, waarbij Hij eindeloos lijden en vernedering onderging om de mensheid te redden. Niet alleen is Hij onderworpen geweest aan de weerstand en veroordeling door de verdorven mensheid, maar ook heeft Hij verdrukking en vervolging geleden door toedoen van de CCP. God is zonder schuld; Zijn lijden is erop gericht dat de mensheid een goed en gelukkig leven mag leiden in de toekomst. De pijn en de vernedering die Hij doorstond, waren enorm; toch heeft Hij daarover tegenover niemand ooit gemopperd of geklaagd. De pijn die ik leed, was daarom Gods zegening die over mij kwam; achter dat alles ging Gods wil schuil. Op die manier kon ik inzicht krijgen in het kwade wezen van die duivels en vervolgens tegen Satan in opstand komen, aan Satans duistere invloed ontkomen en volledige redding bereiken. Toch had ik Gods vriendelijke bedoelingen niet begrepen, want al na een beetje lijden werd ik negatief en zwak. Toen ik dit vergeleek met Gods liefde, zag ik in dat ik ongelofelijk zelfzuchtig en opstandig was. Daarom nam ik het besluit dat ik, hoe bitter en moeilijk de dingen ook zouden worden, God tevreden zou stellen en niets meer zou doen dat Hem zou kwetsen. Ik zwoer op mijn leven dat ik zou getuigen van God. Toen ik me eenmaal had onderworpen, zag ik Gods daden. Nadat de politie mij had opgesloten, wekte God mijn zuster, die niet gelovig was, op om de politie een boete van 16.000 yuan te betalen, en bovendien nog eens 1.000 yuan voor mijn inwoning en kost, waarna ik in vrijheid werd gesteld.

Hoewel ik gedurende mijn drie maanden in de gevangenis te lijden had onder marteling van het vlees, had ik het ware gezicht van de bende van de duivels van de CCP en hun verzet tegen God gezien. De veelvuldige arrestaties door de regering van de CCP, gaven me ook enig praktisch begrip van Gods werk, van Zijn almacht en wijsheid, en van Zijn liefde. Ik zag dat God ieder ogenblik over mij waakt en mij beschermt; nooit wijkt Hij van mijn zijde, zelfs niet één moment. Toen ik allerlei soorten martelingen onderging door die duivels en ondraaglijk leed, waren het Gods woorden die me keer op keer lieten zegevieren over Satans kwaad en vernietiging, want ze gaven me het geloof en de moed om de invloed van de duisternis te overwinnen. Wanneer ik zwak en hulpeloos was, waren het Gods woorden die me onmiddellijk verlichtten en leiding gaven, ze waren een ware steunpilaar voor mij en vergezelden me door de ene na de andere ondragelijke dag heen. Het doormaken van zo’n onderdrukking en ontbering heeft me in staat gesteld om een schat voor het leven te verkrijgen, die je niet kunt verkrijgen in tijden van vrede en gemak. Dankzij deze ervaring heeft mijn vastbeslotenheid in mijn geloof aan kracht gewonnen; welke soort gruwelijke dingen ik in de toekomst ook mag tegenkomen, ik zal de waarheid nastreven en ik zal het leven nastreven. Ik geef mijn hart aan God, omdat Hij de Heer van de schepping is; Hij is mijn ene en enige Redder.

uit ‘De Kerk van Almachtige God’ 

En toen in 2013 kwam het evangelie van Almachtige God in de laatste dagen tot mij. Door Gods woorden te lezen en bijeenkomsten met broeders en zusters bij te wonen, werd ik er zeker van dat Almachtige God degene was die ik in mijn lijden had aangeroepen. Dus aanvaardde ik graag het werk van Almachtige God in de laatste dagen.

Door Enhui , China

Ik ben een gewone plattelandsvrouw. De zware last van mijn huishoudelijke taken drukte eerst zo zeer op me dat ik nauwelijks op adem kon komen. Als gevolg daarvan werd ik echt kortaangeboden en zaten mijn man en ik elkaar dag in dag uit in de haren. We konden zo gewoon niet verder. Telkens als ik leed, riep ik uit: “Hemel! Red mij alsjeblieft!” En toen in 2013 kwam het evangelie van Almachtige God in de laatste dagen tot mij. Door Gods woorden te lezen en bijeenkomsten met broeders en zusters bij te wonen, werd ik er zeker van dat Almachtige God degene was die ik in mijn lijden had aangeroepen. Dus aanvaardde ik graag het werk van Almachtige God in de laatste dagen.

Ik las deze woorden van God: “Vanaf de schepping van de wereld ben ik begonnen met het voorbestemmen en het selecteren van deze groep mensen, namelijk jullie vandaag. Jullie temperament, kaliber, uiterlijk, gestalte, het gezin waarin je bent geboren, je baan en je huwelijk, alles wat je bent, zelfs de kleur van je haar en je huid en het moment van je geboorte zijn allemaal door mijn toedoen bepaald. Zelfs de dingen die je doet en de mensen die je elke dag tegenkomt zijn door mijn toedoen bepaald, om niet te spreken van het feit dat het in werkelijkheid door mij bepaald is dat jij vandaag in mijn aanwezigheid gebracht bent. Breng jezelf niet in verwarring; je moet kalm voortgaan” (‘Hoofdstuk 74’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Door deze woorden van God realiseerde ik me eindelijk dat alle dingen in Gods handen zijn en dat God al een eeuwigheid geleden had voorbeschikt dat ik het geluk zou hebben om voor Gods troon te komen, Gods redding in de laatste dagen te aanvaarden en me door Zijn woorden te laten begieten en voeden. Wat voor soort man en familie ik heb, was ook door God voorbeschikt. Ik wist dat ik moest accepteren wat God tot stand heeft gebracht en geregeld en me daaraan moest onderwerpen. Als er zich vanaf dat moment iets onaangenaams voordeed, mopperde ik niet meer zoals voorheen. Ik geloofde juist dat het door God was geregeld en ik was bereid me eraan te onderwerpen, zodat Hij me kon leiden en me kon leren om in harmonie met mijn familie te leven. Na verloop van tijd kon ik ophouden met ruziën met mijn man. Toen hij bij mij de veranderingen zag sinds ik in God geloofde, begon mijn man mijn geloof ook sterk aan te moedigen. Toen er broeders en zusters naar mijn huis kwamen voor een bijeenkomst, was hij heel beleefd tegen hen en was hij soms heel voorkomend. In die tijd las ik elke dag Gods woord en woonde ik regelmatig bijeenkomsten bij en wisselde ervaringen uit met andere broeders en zusters. Ik voelde dat mijn geest verrijkt was en genoot een soort vrede en vreugde die ik nooit eerder had gekend. Ik vond geloof in God echt iets geweldigs.

Maar aan alle goede dingen komt een einde. Na het Zhaoyuan-incident in Shandong op 28 mei 2014 waren de harmonieuze en rustige dagen in ons huis voorbij. Oorspronkelijk was dit een gewone strafzaak, maar drie dagen later nam het een nieuwe vorm aan: de regering van de Chinese Communistische Partij bestempelde het als een daad uit religieuze motieven. Onder dit voorwendsel concentreerde de CCP-regering zich op De Kerk van Almachtige God en gebruikte zij de media om moedwillig vals bewijsmateriaal onder te schuiven, valse beschuldigingen te uiten en De Kerk van Almachtige God in diskrediet te brengen. In een mum van tijd werden de mensen overspoeld met allerlei denkbare geruchten over De Kerk van Almachtige God. Mijn man zag de berichten op het nieuws en liet zich voor de gek houden door de propaganda van de CCP-regering. Hij leek op slag veranderd. Hij begon er alles aan te doen om mijn geloof in Almachtige God tegen te gaan.

Op een avond kwam mijn man razend van woede thuis en verweet mij luidkeels: “Wat is deze religie waarin je gelooft nou eigenlijk?” Ik was totaal verbijsterd door deze vreemde houding van hem en gaf antwoord: “Waar ik in geloof is de teruggekeerde Heer Jezus, Almachtige God, die we vroeger ‘de Hemel’ noemden.” Hij zei: “Jij gelooft in Almachtige God! Kijk eens wat ze op TV zeggen!” Hij zei dit en zette de TV aan en juist op dat moment was de moordzaak van 28 mei in Zhaoyuan, Shandong overal op het nieuws. Er werden allerlei dingen gezegd die De Kerk van Almachtige God veroordeelden en verder werd er gezegd dat gelovigen in Almachtige God mensen waren die de openbare orde verstoorden. De Openbare Veiligheidsdienst in Shandong was bereid om een flinke tegenaanval in te zetten en ze zonder enige clementie op te pakken. Dit vulde me met gerechtvaardigde verontwaardiging en ik zei meteen tegen mijn man: “Dit is niets anders dan laster en geruchten. Deze moordenaar is absoluut geen gelovige in Almachtige God! De Kerk van Almachtige God hanteert principes in haar evangelische werk. Ze deelt het alleen met goede mensen die in Gods bestaan geloven en goedhartig zijn. We delen het nooit met slechte mensen. Slechte mensen zoals Zhang Lidong voldoen bij lange na niet aan deze principes van De Kerk van Almachtige God om het evangelie mee te delen Hij kan dus zeker geen gelovige zijn in Almachtige God. En nog iets − toen Zhang Lidong die vrouw om haar telefoonnummer vroeg en zij weigerde, was het uit vernedering dat Zhang woedend werd en haar vermoordde. Wij, broeders en zusters van De Kerk van Almachtige God, proberen nooit mensen te dwingen het werk van God te accepteren als wij het evangelie verspreiden, omdat God duidelijk heeft gezegd in ‘De tien bestuurlijke decreten waaraan Gods uitverkoren volk moet gehoorzamen in het Tijdperk van het Koninkrijk’ dat ‘Familieleden die niet gelovig zijn (jouw kinderen, echtgenoot of echtgenote, zussen, ouders, enzovoort) moeten niet de kerk in gedwongen worden. Gods huishouden komt geen leden tekort en het is zinloos om die aantallen te vergroten met mensen die nutteloos zijn. Al diegenen die niet van harte geloven, moeten niet in de kerk binnengeleid worden. Dit decreet is aan alle mensen gericht. Wat deze kwestie betreft, moeten jullie elkaar controleren, monitoren en herinneren, en niemand mag het overtreden.’ Als broeders en zusters van De Kerk van Almachtige God het evangelie verspreiden, zetten ze nooit iemand het mes op de keel − dit is een gebod dat niemand kan schenden. Dit nieuws is gewoon laster, een verzinsel. Het is alleen maar de CCP-regering die geruchten verspreidt en De Kerk van Almachtige God belastert.” Maar wie had dit kunnen raden: nadat mijn man dit had gehoord, sperde hij zijn ogen wijd open en brulde tegen me: “Het maakt niet uit of het waar is of niet. Zolang de CCP ertegen is, kun je er niet bij betrokken zijn! Ik wil niet dat de overheid hier het huis doorzoekt. Onze zoon is nog niet eens getrouwd!” Toen ik zag dat mijn man op het verkeerde been was gezet door de geruchten en leugens op TV die uit het niets waren ontstaan, raakte mijn hart vol haat: ter bestrijding van religieuze overtuiging zou de CCP-regering zich er niet van laten weerhouden om De Kerk van Almachtige God te onderdrukken en te vervolgen. Ze gebruikte de zaak Zhaoyuan om De Kerk van Almachtige God in de val te lokken en haar vals te beschuldigen. Wat een verachtelijke tactiek!

We waren beiden niet meer in staat goed te slapen daarna. Mijn man drong er op aan dat ik zou onderduiken en mijn boek met Gods woorden goed zou verbergen of het zou teruggeven aan de kerk voor het geval de CCP-politie ooit een inval zou doen in ons huis. Toen ik hem dat alles hoorde zeggen, moest ik denken aan de ervaringen van broeders en zusters waarover ik had gehoord: ze waren gearresteerd, hun huizen waren doorzocht en ze hadden een boete of gevangenisstraf gekregen. Ook dacht ik aan mijn eigen neef. Hij raakte in conflict met het plaatselijke hoofd van het politiebureau omdat hij het niet kon verdragen dat deze rond paradeerde en gewone mensen intimideerde. Uiteindelijk werd hij veroordeeld tot een jaar heropvoeding door arbeid. Iedereen in onze familie, jong en oud, heeft er mede onder geleden. De CCP is een demon waarmee niet te praten valt. Als ik gearresteerd en gevangen genomen zou worden vanwege mijn geloof en ze zouden ons huis binnenvallen, zou dat dan eerlijk zijn tegenover mijn man en kind? Ik woelde in bed en kon niet in slaap komen en had steeds voor ogen hoe ik zou worden opgehaald en mijn huis zou worden binnengevallen door de CCP-politie, en dat mijn man en kind erbij betrokken waren … Ik kon er niets aandoen, maar een golf van verlatenheid en angst overspoelde mijn hart. Ik voelde hoe moeilijk het is om in China in God te geloven, een goed mens te zijn en de juiste weg te volgen. Ik dacht dat mijn leven voortdurend in gevaar was. Maar als ik God zou verraden uit angst voor de vervolging van de CCP-regering, zou mijn geweten me voor de rest van mijn leven achtervolgen. Zelfs als ik doelloos door zou gaan, zou ik in wezen een wandelend lijk zijn en na mijn dood zou ik God niet meer durven weerzien. Ik zat helemaal in de knoop en mijn hart deed pijn; ik voelde me totaal machteloos, ongelooflijk negatief en zwak.

Temidden van mijn lijden herinnerde ik me deze woorden van de Here Jezus: “Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. Wees liever bang voor hem die in staat is én ziel én lichaam om te laten komen in de Gehenna” (Matteüs 10:28). “Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het behouden” (Matteüs 16:25). De woorden van de Heer Jezus gaven mij geloof en kracht en verjoegen de angst en vrees uit mijn hart. Ik dacht: God heerst over alle dingen en levende wezens, en mijn leven en gezin staan ook onder Gods gezag. Alles wat ik ben, is van God gekomen. Ik kan Hem niet verraden in deze cruciale tijd. Toen dacht ik aan de familiebezittingen van Job die waren gestolen en aan dat zijn kinderen van hem werden afgepakt. Hij bleef berooid achter, maar was toch in staat om zijn toewijding aan God vol te houden. Hij prees de heilige naam van Jehova God en getuigde van God. Maar ik was zwak en negatief geworden toen ik slechts werd geconfronteerd met de geruchten en onlusten die door de CCP-regering werden voortgebracht, zelfs zonder een arrestatie of huiszoeking. Ik zag dat mijn gestalte in feite zielig laag was en dat ik geen enkele jota van waar geloof in God had. Deze gedachte vulde mijn hart met schaamte in het aangezicht van God en stilzwijgend besloot ik: wat er ook gebeurt, ik mag God niet verraden en ik zal mijn geloof behouden, hoezeer ik ook te maken krijg met lijden of moeilijkheden!

De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.

uit ‘De Kerk van Almachtige God’ 

I BUILT MY SITE FOR FREE USING