Ik ervoer waarachtig Gods liefde voor mij en Zijn redding. Terwijl die duivels me martelden en vervolgden, waren het de tijdige verlichting en leiding van Gods woorden die mijn ferme ondersteuning vormden, en die me de vastbeslotenheid en moed gaven om Satan tot het bittere einde te bestrijden.
Door Li Zhi, provincie Liaoning
In het jaar 2000 had ik het geluk om het evangelie van het koninkrijk van Almachtige God te horen. Door Gods woorden te lezen, kreeg ik inzicht in het mysterie van Gods namen, het mysterie van Gods incarnaties en de waarheden aangaande zaken als de wijze waarop de drie fasen van Gods werk de mensheid redden en de mens grondig veranderen, zuiveren en vervolmaken. Ik raakte ervan overtuigd dat Almachtige God de wedergekeerde Heer Jezus is en met vreugde aanvaardde ik Gods evangelie van het koninkrijk. Daarna nam ik actief deel aan het kerkleven, aan het verspreiden van het evangelie en aan het getuigen voor God. In 2002 begon ik lokale bekendheid te genieten door het verkondigen van het evangelie en liep ik voortdurend gevaar door de politie van de CCP te worden gearresteerd. Ik moest van huis wegvluchten om mijn plicht te kunnen blijven vervullen.
De CCP-overheid heeft altijd gebruikgemaakt van telefoonverkeer om christenen in de gaten te houden en te arresteren. Daarom durfde ik mijn familie niet te bellen nadat ik het huis had verlaten. Begin 2003 was ik bijna een jaar gescheiden geweest van mijn familie, dus ik ging naar het huis van mijn schoonmoeder om mijn echtgenoot te zien, want ik miste ze hevig. Toen de jongere broer van mijn echtgenoot zag dat ik was teruggekeerd, belde hij mijn moeder en vertelde haar dat ik me in het huis van mijn schoonmoeder bevond. Tot mijn verbazing kwamen drie uur later vier politieagenten van het Gemeentelijke Veiligheidsbureau in een politiewagen naar het huis van mijn schoonmoeder. Zodra ze binnen waren, zeiden ze woest tegen me: “Wij zijn van het Gemeentelijke Veiligheidsbureau. Jij bent Li Zhi, nietwaar? Je staat al bijna een jaar op onze lijst van gezochte personen en nu hebben we je eindelijk te pakken! Je gaat met ons mee!” Ik was ongelofelijk bang en onophoudelijk bad ik in mijn hart tot God: “O, Almachtige God! De CCP-overheid arresteert me vandaag met uw toestemming. Maar ik ben van zo’n kleine gestalte en ik voel me bevreesd en bang. Leid me alstublieft en bescherm me; geef me geloof en kracht. Hoe ze me ook behandelen, ik wil op u vertrouwen en getuigenis afleggen. Liever ga ik naar de gevangenis dan dat ik een Judas ben en u verraad!” Na mijn gebed dacht ik aan deze woorden van God: “Zijn gezindheid is het symbool van gezag, het symbool van alles wat rechtvaardig is, het symbool van alles wat mooi en goed is. Sterker nog, het is een symbool van Hem die niet[a] overweldigd kan worden door de duisternis en enige vijandelijke macht, bij wie deze niet kunnen binnenvallen” (‘Het is heel belangrijk Gods gezindheid te begrijpen’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Heel juist, dacht ik bij mezelf. God is soeverein en regeert over alle dingen. De laatste paar jaar heeft de CCP-overheid er alles aan gedaan om de verspreiding van Gods evangelie van het koninkrijk te verstoren en tegen te houden. Toch zijn mensen uit elke religie en denominatie die oprecht in God geloven en Gods stem horen, teruggekeerd voor Gods troon om Zijn redding in de laatste dagen te aanvaarden. Hieruit blijkt duidelijk dat geen enkele macht Gods werk kan tegenhouden en dat geen enkel menselijk wezen het in de weg kan staan. Hoewel ik nu in de handen ben gevallen van de politie van de CCP, zijn zijzelf in Gods handen: met God aan mijn zijde heb ik niets te vrezen! Gods woorden gaven me geloof en kracht en geleidelijk begon ik rustig te worden.
Nadat we waren aangekomen in het Gemeentelijke Veilgheidsbureau, werd ik naar een verhoorruimte gebracht. De politie nam mijn riem af, verwijderde mijn kleding, schoenen en sokken, en onderzocht me. Daarna schreeuwde een van de politieagenten: “Schiet een beetje op en vertel ons alles wat je weet. Hoeveel jaar ben je nu al een gelovige? Wie heeft het aan je verkondigd? Wie zijn je kerkleiders? Aan hoeveel mensen heb jij het verkondigd? Wat doe je in de kerk?” Ik gaf geen antwoord op zijn vragen, wat hem zo in verwarring bracht dat hij kwaad werd. Hij schreeuwde: “Als je niet begint met praten, hebben we genoeg manieren om je aan het praten te krijgen!” Terwijl hij dat zei, trok hij me vol agressie van de stoel tegen de grond. Twee agenten trapten op mijn benen, terwijl twee andere hard tegen mijn rug stompten. Mijn hoofd werd bijna tegen de grond gesmakt en ik kon maar met moeite ademhalen. Een van de politieagenten nam toen een potlood en bewoog die licht heen en weer over de bogen van mijn voeten, waarmee hij me tegelijkertijd pijn deed en kietelde. Het was ondraaglijk; het kostte zoveel moeite om adem te halen dat ik op het punt stond om te stikken. De angst voor de dood maakte zich van me meester. Vervolgens bedreigde een van hen me: “Ga je nu praten of niet? Zo niet, dan zullen we je doodmartelen!” Ik voelde echt angst voor de marteling en intimidatie van deze politiebende; ik vreesde dat ze me zouden doodmartelen. Ik kon alleen maar blijven bidden tot God, met de vraag of Hij me geloof en kracht zou verlenen en me zou beschermen, zodat ik getuigenis zou kunnen afleggen en nooit een Judas zou worden en Hem zou verraden. Na mijn gebed kwamen deze woorden van God me voor de geest: “Geloof is een wankel bruggetje. Zij die stumperig aan het leven hangen, kunnen het niet oversteken, maar zij die bereid zijn hun leven op het spel te zetten, kunnen er gerust overheen gaan. Als mensen laffe of bange gedachten hebben, worden ze door Satan in de luren gelegd. Want hij is bang dat we de brug van geloof oversteken om binnen te treden in God” (‘Hoofdstuk 6’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Geïnspireerd door Gods woorden voelde ik onmiddellijk kracht in me oprijzen; ik besefte dat mijn bangheid en vrees voor de dood het gevolg waren van het feit dat Satan met me speelde. De CCP-overheid koesterde de ijdele hoop dat ze me kon onderwerpen aan marteling als een manier om me ertoe te dwingen toe te geven aan haar despotische kracht, en om ervoor te zorgen dat ik de kerk zou laten vallen en een God verradende Judas zou worden, omdat ik bang was te sterven, of omdat ik geen pijn wilde lijden. Op geen enkele manier kon ik toestaan dat Satans sluwe opzet zou slagen; ik besloot dat ik voor God getuigenis zou afleggen, al zou dat me mijn leven kosten. De politie bleef me op dezelfde wijze martelen, maar ik voelde me niet meer zo angstig. Ik wist dat dit inhield dat God me Zijn genade en bescherming liet zien en ik voelde me ongelofelijk dankbaar tegenover Hem.
Twee van de politiemannen zetten me hardhandig terug in de stoel en stelden me streng dezelfde vragen. Toen ze zagen dat ik nog steeds niet antwoordde, verhevigden ze de marteling. Ze trokken mijn armen naar buiten en toen met geweld achter mijn rug omhoog. Meteen voelde het aan alsof ze zouden knappen; de verscheurende pijn ervan zorgde ervoor dat ik over mijn hele lichaam zweette; ik kon niet anders dan een kreet geven. Toen trokken ze mijn benen omhoog, zodat mijn voeten boven mijn hoofd uitstaken, waarna ze mijn benen in tegengestelde richtingen trokken. De snijdende pijn ervan leidde er bijna toe dat ik flauwviel. In mijn hart bleef ik slechts bidden tot God: “O, Almachtige God! Verleen me alstublieft geloof en kracht en de vastbeslotenheid om deze pijn te verduren. Moge u mijn ferme ondersteuning zijn die kracht geeft aan mijn geest. Welke wrede listen deze bende duivels ook op me loslaat, ik zal altijd op u vertrouwen en getuigenis afleggen.” Nadat ik had gebeden, kwam een loflied van Gods woorden me voor de geest: “Als beproeving komt, kan de mens zwak zijn. Negatieve gevoelens kunnen van binnen opzwellen. Het kan hem aan duidelijkheid ontbreken over Gods wil of het pad dat het beste is om te oefenen. Maar je moet geloof hebben in Gods werk, net als Job […] wat God vervolmaakt is je geloof. Wanneer je het niet kan aanraken of zien, het is dan dat je geloof nodig is. Geloof is vereist wanneer iets niet zichtbaar is. Wanneer het verborgen is voor het blote oog, wanneer je je eigen ideeën niet kunt laten gaan, wanneer je Gods werk niet kent, heb geloof, wees standvastig en getuig, net als Job. Toen Job op dit punt kwam, verscheen God en sprak tot hem. Slechts geloof maakt dat je God kan zien, dat Hij je vervolmaakt” (‘Beproeving vergt geloof’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Gods woorden gaven me een groot geloof en kracht. Ik dacht aan de enorme beproevingen die Job had doorstaan, toen zijn hele lichaam aangetast was door pijnlijke zweren en hij vreselijke pijn onderging. En toch, ondanks zijn pijn, was hij nog steeds in staat Gods wil te zoeken; hij zondigde niet met zijn woorden, noch verloochende hij God; maar in plaats daarvan gehoorzaamde hij God en verheerlijkte hij Gods heilige naam. Job bezat een waar geloof en eerbied voor God; daarom was hij in staat getuigenis voor God af te leggen en Satan volkomen te beschamen en te verslaan: ten slotte verscheen God en sprak tot hem. De tegenspoed en beproeving die mij nu waren overkomen, waren ook door God toegestaan. Hoewel ik Gods wil niet volledig begreep en mijn vlees extreme pijn leed, was het toch God die het laatste woord had of ik in leven zou blijven of zou sterven; zonder Zijn toestemming zou de politie mijn leven nooit van me kunnen afnemen, hoezeer ze me ook martelden. Deze politiemannen zagen er vanbuiten wel woest uit, maar voor God waren ze slechts papieren tijgers, slechts instrumenten in Gods handen. God maakte gebruik van hun wreedheid en vervolging om mijn geloof te vervolmaken; ik wilde God trouw blijven, mezelf geheel en al overgeven in Zijn handen, vertrouwen op God om Satan te overwinnen en de politiemannen niet langer vrezen.
De politie martelde me herhaaldelijk. Toen ze zagen dat ik nog steeds niet praatte, pakte een van de politiemannen een witte, stalen liniaal op van ongeveer 50 cm lang en begon me daarmee heftig over mijn hele gezicht te slaan. Ik heb geen idee hoeveel keer hij me daarmee sloeg; mijn gezicht zwol op en brandde van pijn. Ik kon alleen maar sterretjes zien die voor mijn ogen dreven, en mijn hoofd zoemde. Twee van de politieagenten gebruikten toen de hakken van hun leren schoenen om op mijn heupen te stampen. Elke klap liet me kapot van kwellende pijn achter. In mijn lijden kon ik God alleen maar ernstig aanroepen in mijn hart en Hem vragen me te beschermen, zodat ik de wrede marteling die me werd aangedaan door de politie van de CCP, zou kunnen overwinnen.
De volgende ochtend, om 8 uur kwam het hoofd van de Criminele Politiebrigade de verhoorruimte binnen. Toen hij hoorde dat de politie er niet in was geslaagd om enige informatie uit me los te krijgen, zei hij woest: “Dus je weigert te praten? Hm! Dat zullen we nog eens zien!” Toen ging hij weg. Die middag kwam een dikke agent naar me toe, met in zijn hand een persoonsbewijs. Hij vroeg: “Ken je deze persoon?” Ik zag meteen dat het een zuster uit de kerk was, afkomstig uit hetzelfde dorp als ik. Ik dacht bij mezelf: hoe het ook gaat, ik mag mijn zuster niet verklikken. Daarom antwoordde ik: “Nee, ik ken haar niet.” Hij kneep zijn ogen samen en pakte een elektrische gummiknuppel die op de tafel lag. Terwijl hij daarmee voor mijn gezicht zwaaide, zei hij dreigend: “Wat ben jij koppig! We weten dat je een leider in de kerk bent, dus biecht maar op! Hoeveel leden heeft je kerk? Waar is het geld van de kerk? Als je me het niet vertelt, zal ik je laten kennismaken met deze elektrische gummiknuppel!” Toen ik naar het boosaardige gezicht van de politieman keek, voelde ik me buitengewoon bang en richtte ik haastig een stil gebed tot God. Op dat ogenblik kwamen Gods woorden me voor de geest: “Wees niet bang, Almachtige God der heerscharen zal zeker bij je zijn; Hij beschermt je en Hij is je schild” (‘Hoofdstuk 26’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Vervuld van gezag gaven Gods woorden me geloof en kracht; meteen had ik het gevoel dat ik ergens op kon steunen. Ik dacht bij mezelf: God is almachtig; hoe wreed Satan en de duivels ook zijn, zijn ze niet ook in Gods handen? Met Almachtige God als mijn ferme ondersteuning heb ik niets te vrezen! Ik antwoordde daarom terloops: “Ik weet niets.” De dikke politieman zei boosaardig: “Hiermee word je beloond als je niets weet!” Terwijl hij dat zei, raakte hij mijn handboeien aan met de elektrische gummiknuppel, waarna een krachtige golf van elektrische stroom door mijn hele lichaam schoot, in een ondraaglijke pijnscheut. De pijn was onbeschrijfelijk. De politieman bleef me elektrische schokken toedienen met de gummiknuppel; juist op het moment dat ik het niet meer aankon, gebeurde er een wonder: de batterij was leeg! Ik was getuige geweest van Gods almacht en soevereiniteit; bovendien had ik het feit ervaren dat God altijd aan mijn zijde is, me in het oog houdt, me beschermt en rekening houdt met mijn zwakheid. Mijn geloof nam toe en mijn besluit om te getuigen voor God werd versterkt.
Later zag de politie in dat ik nog steeds niet zou gaan praten en dus namen ze in tweetallen mijn bewaking op zich. Ze lieten me niet eten, drinken of zelfs maar slapen. Zodra ik begon weg te dommelen, sloegen en schopten ze me, in de hoop dat dit mijn wil zou breken. Maar God leidde me om hun sluwe plan te doorzien; in stilte bad ik tot God. Ik zong in mijn geest lofliederen en overdacht Gods woorden. Voor ik het wist, nam mijn geestkracht toe. Deze politiemannen daarentegen dronken voortdurend koffie en waren toch zo moe dat ze bleven geeuwen. Een van hen zei vol verbazing: “Ze moet een of andere magische kracht bezitten die haar in gang houdt. Hoe kan ze anders deze energie vinden?” Toen ik de politieman dit hoorde zeggen, prees ik keer op keer Gods grote kracht, want in mijn hart wist ik heel goed dat dit alles was te danken aan de leiding van Gods woorden en dat het Gods eigen levenskracht was die me overeind hield en me geloof en kracht verleende. Hoewel ik toen niet wist welke andere soorten van wrede marteling de politie voor me in petto had, had ik het geloof om op God te vertrouwen in het vooruitzicht van de ondervragingen die zouden komen. Ik besloot dat ik me nooit zou onderwerpen aan de despotische macht van de CCP-overheid, maar getuigenis zou afleggen voor God!
Op de avond van de derde dag schonk het hoofd van de Criminele Politiebrigade me een kop heet water in. Onder het mom van bezorgdheid zei hij: “Wees nu niet dom. Iemand anders heeft jou al verklikt, dus waarom zou je dan dit alles verduren voor andere mensen? Vertel gewoon alles wat je weet. Dan zal ik je laten gaan. Je zoon is nog jong en heeft de liefde van zijn moeder nodig. Je zou een goed leven kunnen leiden en toch verspil je het door in een of andere God te geloven! God kan je niet redden, maar wij wel. We kunnen je helpen bij iedere moeilijkheid die je maar hebt; we kunnen je helpen een goede baan te vinden wanneer je hieruit komt …” Terwijl ik hem hoorde spreken, kon ik niet anders dan aan mijn jonge zoon denken. Ik vroeg me af hoe hij eraan toe was sinds mijn arrestatie. Zouden mijn ongelovige vrienden en verwanten hem bespotten? Zouden zijn klasgenoten op school hem pesten? Juist toen ik zwak begon te worden, verlichtte God me met een passage uit Zijn woorden: “Jullie moeten waakzaam zijn en elk moment op wacht staan en jullie moeten vaker voor mij komen om te bidden. Jullie moeten de verschillende intriges en sluwe plannen van Satan herkennen, de geest kennen, mensen kennen en in staat zijn om allerlei soorten mensen, zaken en dingen te onderscheiden” (‘Hoofdstuk 17’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Geïnspireerd door Gods woorden kwam ik tot het heldere besef dat Satan mijn gevoelens voor mijn familie gebruikte om me ertoe te verleiden God te verraden. Satan wist dat ik mijn zoon meer dan wie ook liefhad en gebruikte de politie als zijn spreekbuis om me aan te vallen en in verleiding te brengen, en om mijn liefde voor mijn zoon er de oorzaak van te laten zijn dat ik mijn broeders en zusters zou verklikken. Dan zou ik een Judas worden die God verraadt, iemand die uiteindelijk door God zou worden vervloekt en bestraft. Satan is zo listig en boosaardig! Ik dacht eraan dat ik niet bij mijn zoon kon zijn om voor hem te zorgen; maar was dat alles niet zo omdat de CCP-overheid de van God is en ze christenen als een razende arresteert en vervolgt? Toch kwam het volgens de politie doordat ik in God geloofde. Zetten ze door dit te zeggen de waarheid niet op haar kop en verdraaiden ze de feiten niet? De CCP-overheid is zo onbeschaamd en slecht! En daarom, wat de politieman ook zei, schonk ik hem geen enkele aandacht. Toen hij zag dat ik niet van mijn stuk kon worden gebracht, noch door de wortel noch door de stok, sloop hij nijdig weg. Onder Gods leiding en bescherming had ik Satans verleidingen nogmaals overwonnen.
Het was 8 uur ’s avonds toen de dikke politieman terugkwam, met een grote elektrische gummiknuppel in zijn hand, terwijl drie ondergeschikten achter hem aan kwamen. Ze namen me mee naar een gymzaal en ontkleedden me (waarna ik alleen nog mijn ondergoed aanhad). Toen bonden ze me met een touw vast aan een loopband. Toen ik hun gezichten zag, de een nog kwaadaardiger dan de ander, gaf dat me een ongelofelijk angstig en hulpeloos gevoel. Ik had geen idee welke wrede marteling ze hierna op me zouden loslaten of hoelang die zou duren. Op dat moment voelde ik me heel zwak en begon ik aan de dood te denken. Maar ik wist meteen dat deze gedachten verkeerd waren, en daarom bad en riep ik haastig tot God: “O, Almachtige God! U kent mijn hart. Ik wil geen Judas zijn die God verraadt en de geschiedenis ingaat als een verklikker. Maar mijn gestalte is zo klein en ik voel me zo gepijnigd en zwak in het zicht van deze marteling. Ik ben bang dat ik niet in staat zal zijn het uit te houden en dat ik u zal verraden. O, God, bescherm me alstublieft en verleen me geloof en kracht. Wees alstublieft met mij, gids en leid me, en stel me in staat getuigenis af te leggen door deze wrede marteling heen.” Na te hebben gebeden, dacht ik aan Gods woorden die zeggen: “Dus, moeten jullie tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis” (‘Alleen door pijnlijke beproevingen te ervaren, kun je de liefelijkheid van God kennen’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Gods woorden gaven me rust en bemoediging. Zo kon ik begrijpen dat God toestond dat ik wreed zou worden gemarteld, zodat waar geloof en liefde in mij tot stand zouden kunnen worden gebracht, en zodat ik ook verder trouw aan God zou kunnen blijven door mijn lijden heen, me zou onderwerpen aan Gods orkestraties en beschikkingen, en getuigenis zou afleggen door te steunen op Gods woorden, hoe zwaar de beproeving of hoe vreselijk de pijn ook zou zijn. Toen ik Gods wil had begrepen, rezen onmiddellijk de moed en de vastbeslotenheid in me op om Satan tot het bittere einde te bestrijden. Ik nam dit besluit: welke marteling ik nog zou moeten doormaken, ik wenste in leven te blijven; hoe groot mijn lijden ook zou worden, ik zou God volgen tot mijn laatste ademtocht!
Op dat ogenblik kwam de dikke politieman eraan, met een sigaret bungelend uit zijn mond. Hij vroeg: “Ga je praten of niet?” Vastbesloten antwoordde ik: “Al sla je me dood, nog steeds weet ik niets.” Witheet smeet hij zijn sigaret op de grond en ziedend van woede plantte hij de elektrische gummiknuppel in mijn rug en dijen, keer op keer. De folterende pijn zorgde ervoor dat over mijn hele lichaam het koude zweet me uitbrak. Ik kon alleen maar meelijwekkend jammeren. Terwijl hij de gummiknuppel in me plantte, brulde hij: “Dit krijg je als je niet praat! Ik zal je laten schreeuwen. We zullen eens zien hoelang je dat volhoudt!” De andere agenten in de ruimte, die aan de zijkant stonden, lachten schor en zeiden: “Hoe kan het dat je God je niet komt redden?” Ook zeiden ze veel andere dingen om God te bespotten. Toen ik hun duivelse gezichten zag, riep ik God ernstig aan om me geloof en kracht te verlenen, zodat ik de pijn zou kunnen doorstaan en die glimlach van Satans gezicht zou kunnen wegvagen. Na mijn gebed klemde ik mijn kaken op elkaar en weigerde ik nog enig geluid te laten horen, hoezeer ze me ook martelden. Voortdurend brachten ze me schokken toe. Wanneer de ene elektrische gummiknuppel geen stroom meer had, vervingen ze die door een andere; ik werd gemarteld tot het punt waarop mijn geest helemaal verduisterd was en de dood verkieslijk leek boven het leven. Ik kon geen spier meer vertrekken en toen ze zagen dat ik niet meer bewoog, dachten ze dat ik niet meer bij bewustzijn was. Ze gooiden koud water over me heen om me te wekken. Vervolgens dienden ze me weer schokken toe. In mijn pijn dacht ik aan Gods woorden die zeggen: “Deze bende medeplichtigen![1] Ze komen naar beneden onder de stervelingen om zich uit te leven aan pleziertjes en chaos op te stoken. Hun stoornis veroorzaakt wispelturigheid in de wereld en zaait paniek in het hart van de mensheid […] Zij wensen zelfs macht aan te nemen als tirannen op aarde. Zij belemmeren het werk van God zodat het nauwelijks vooruit komt en sluiten de mens als het ware af achter muren van koper en staal. Als ze zoveel zonden begaan hebben en zoveel problemen veroorzaakt hebben, hoe kunnen ze iets anders verwachten dan tuchtiging? Demonen en kwade geesten zijn op hol geslagen op aarde en hebben de wil en moeizame poging van God afgesloten, waardoor ze ondoordringbaar zijn geworden. Wat een doodzonde! Hoe zou God zich niet bezorgd kunnen voelen? Hoe zou God zich niet wraaklustig kunnen voelen? Ze veroorzaken smartelijke hinder en tegenwerking aan het werk van God. Te opstandig! Zelfs die grote en kleine demonen worden hoogmoedig op de kracht van de machtiger duivel en beginnen deining te maken” (‘Werk en intrede (7)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’).
De verlichting van Gods woorden stelde me in staat het ware gezicht van de CCP-overheid duidelijk te zien. Ze haat de waarheid en God hartgrondig en is er doodsbang voor dat de woorden van Almachtige God zich heinde en ver verspreiden. Om haar bestuur voor altijd te handhaven, doet ze alles wat ze kan om te verhinderen dat Gods evangelie van het koninkrijk zich verspreidt. Ze deinst er niet voor terug om Gods uitverkorenen te arresteren, te martelen en beestachtig te behandelen. De CCP-overheid teistert en vervolgt gelovigen op deze manier omdat ze Gods werk in de laatste dagen wil vernietigen. Dat doet ze in een poging om religieus geloof met wortel en tak uit te roeien, om mensen af te brengen van het geloven in en volgen van God, en om China te veranderen in een atheïstisch gebied; dit alles om haar krankzinnige doelstelling te verwezenlijken dat ze het Chinese volk voor altijd in haar greep heeft. Ondanks het feit dat de CCP-overheid tegenover de buitenwereld verklaart dat er “vrijheid van geloof” is en dat “de burgers van China wettelijke rechten genieten”, zijn dat in waarheid allemaal regelrechte leugens, die tot doel hebben mensen te bedriegen, te benadelen en in de val te lokken. Het gaat om trucs die haar kwade wegen moeten verbergen! De CCP-overheid gedraagt zich pervers en handelt in strijd met de hemel; haar wezen is dat van de duivel Satan, van een vijand van God! Precies op dat ogenblik moest ik beslist in stilte een besluit nemen: ik mocht niet toestaan dat de moeitevolle prijs die God voor mij had betaald, voor niets was geweest; ik moest vastbesloten en gewetensvol zijn; ongeacht welke wrede marteling ik nog moest verduren, ik zou altijd getuigen van God. Juist toen rees een ontzagwekkend gevoel van gerechtigheid en rechtvaardigheid in me op. Ik voelde dat God aan mijn zijde was en me kracht gaf. Daarna voelde ik geen pijn meer, hoeveel schokken de politiemannen me ook toedienden. Eens te meer was ik getuige geweest van Gods wonderbaarlijke daden. Ik kreeg een diep besef van Gods aanwezigheid, dat het God was die me beschermde en over me waakte. De politiemannen martelden me vier uur lang, maar kregen nog steeds geen informatie uit me. Nu ze door hun mogelijkheden heen waren, konden ze niets anders doen dan me los te maken van de loopband. Nergens in mijn lichaam had ik nog maar een greintje kracht en ik plofte neer op de grond. Twee politiemannen sleepten me terug naar de verhoorruimte en zetten me in een stoel; vervolgens sloegen ze me met handboeien vast aan een buis van de centrale verwarming. Toen ik zag hoe moedeloos ze waren, kon ik mezelf er niet van weerhouden om dank te betuigen aan God en Hem te prijzen: O, Almachtige God! Ik heb uw almacht en soevereiniteit ervaren. Ik zie dat uw levenskracht alle andere machten kan verslaan. Dank zij God!
Op de vierde dag kwamen vijf politiemannen de verhoorruimte binnen. Een van hen had een elektrische gummiknuppel bij zich en liet die knetteren van elektriciteit. De dagenlange wrede martelingen hadden me vervuld van doodsangst bij het zien van een gummiknuppel die dat vreselijke, blauwe licht uitzond. Een agent die me niet eerder had ondervraagd, ging voor me staan, porde me met de elektrische gummiknuppel en zei: “Ik hoor dat je een harde noot bent om te kraken. Vandaag zal ik eens precies zien hoe taai je bent. Ik geloof niet dat we je er niet onder kunnen krijgen. Ga je praten of niet? Zo niet, dan ga je vandaag nog je einde tegemoet!” Ik antwoordde: “Ik weet niets.” Dat ergerde hem zo dat hij woedend werd. Met geweld sleurde hij me van de stoel tegen de grond en hield me daar vast. Een andere politieman schoof de elektrische gummiknuppel onder mijn shirt en schreeuwde terwijl hij mijn rug een schok toediende: “Ga je nu praten of niet? Zo niet, dan zullen we je doden!” Geconfronteerd met hun brutaliteit en hun gruwelijke, glurende gezichten kon ik niet anders dan in een staat van doodsangst wegglijden. Haastig riep ik tot God: “O, Almachtige God, leid me alstublieft! Verleen me alstublieft een waar geloof en kracht!” De politie bleef me elektrische schokken toedienen, terwijl ik onophoudelijk jammerde. Het was alsof al het bloed mijn hoofd in stroomde. Het deed zoveel pijn dat ik baadde in het zweet en bijna buiten bewustzijn raakte. Toen ze zagen dat ik niet zou gaan praten, begonnen de politiemannen me in hun woede te verwensen. Korte tijd later, toen ik op het punt stond het bewustzijn te verliezen, sleurden ze me weer overeind en ketenden ze me weer aan de stoel, waarna twee van hen om beurten mijn bewaking op zich namen, om ervoor te zorgen dat ik niet in slaap zou vallen. Tegen die tijd had ik vier dagen en nachten lang geen voedsel gegeten, geen water gedronken, noch enige slaap gehad. Daarbij kwam de wrede marteling die ze me aandeden, waardoor mijn lichaam zijn zwakste toestand had bereikt. Ik had het koud en was ook hongerig. De pijn die het gevolg was van deze honger en ijzige kou, voegde zich bij de bonzende pijn van mijn gewonde lichaam. Ik had het gevoel dat mijn leven zijn einde naderde. In mijn uiterst verzwakte toestand kwam een zin uit Gods woorden me voor de geest: “De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God” (Matteüs 4:4). Terwijl ik hierover nadacht, begreep ik dat alleen Gods woorden me steun konden bieden om verder te gaan met leven onder zulke omstandigheden. Op hetzelfde moment besefte ik ook dat het precies deze omstandigheden waren die God gebruikte om mijn binnengaan in dit aspect van de waarheid te vervolmaken. Terwijl ik dit keer op keer overpeinsde, vergat ik zonder het te weten al mijn lijden, honger en kou.
Op de vijfde dag zag de politie dat ik standvastig bleef zwijgen en begon me kwaadaardig te bedreigen door te zeggen: “Wacht maar tot je je gevangenisstraf hebt gekregen. Je zult minstens zeven jaar krijgen; maar er is nog een kans dat je daaraan ontsnapt, als je nu gaat praten!” Toen richtte ik in stilte een gebed tot God: “O, Almachtige God! De politie van de CCP zegt dat ze me zal veroordelen tot zeven jaar gevangenisstraf, maar ik weet dat ze niet het laatste woord heeft, omdat mijn lot in uw handen ligt. O, God, liever zou ik de rest van mijn leven in de gevangenis doorbrengen en op de juiste weg blijven dan dat ik u ooit zou verraden!” Daarna probeerde de politie me te verleiden om God te verraden door mijn ongelovige echtgenoot binnen te brengen. Toen hij zag dat ik handboeien droeg en dat ik over mijn hele lichaam kneuzingen had, zei hij diep ongelukkig tegen me: “Handboeien heb ik alleen nog maar op tv gezien. Ik had nooit gedacht ze bij jou te zien.” Toen ik hem dit hoorde zeggen en zijn verdrietige gelaatsuitdrukking zag, bad ik haastig tot God en vroeg Hem me te beschermen, zodat ik niet in Satans val zou lopen wegens mijn gevoelens voor mijn familie. Nadat ik had gebeden, zei ik rustig tegen mijn echtgenoot: “Ik geloof in God, steel geen dingen en beroof geen mensen. Ik ga alleen maar naar bijeenkomsten, lees Gods woorden en probeer een eerlijk mens te zijn, zoals God dat vraagt. Ik heb geen misdaad begaan, maar toch willen ze me een gevangenisstraf opleggen.” Mijn echtgenoot antwoordde: “Ik zal een advocaat voor je zoeken.” Toen ze zagen dat mijn echtgenoot niet probeerde informatie over de kerk en mijn broeders en zusters uit me te krijgen, maar in plaats daarvan aanbood een advocaat voor me in te huren, sleepten de politieagenten hem uit de ruimte. Ik wist dat God me beschermde omdat mijn gevoelens voor mijn familie heel diep gaan. Als mijn echtgenoot iets had gezegd waaruit bezorgdheid over mijn lichamelijke toestand was gebleken, weet ik niet of ik in staat was geweest sterk te blijven. De leiding en bescherming van God waren het die me in staat stelden Satans verleiding te overwinnen.
De politiemannen zagen dat ze me niet te grazen hadden genomen. Stotterend van kwaadheid zeiden ze: “We zullen je zo meteen een injectie geven die je gek zal maken. Dan zullen we je laten gaan en zul je niet eens kunnen sterven!” Dat bracht me onmiddellijk in een staat van bezorgdheid, en doodsangst kreeg me opnieuw in zijn greep. Ik bedacht hoe wreed en slecht de CCP-overheid is: als ze iemand met een leidinggevende functie in de kerk arresteren, en als ze zelfs na kwaadaardige aframmelingen en martelingen niets uit hen kunnen krijgen over de kerk, brengen ze hun met geweld een injectie toe die hen gek maakt en ervoor zorgt dat ze schizofreen worden. Sommige broeders en zusters zijn op deze manier wreed gemarteld en vervolgd door de CCP-overheid. Bij die gedachte begon mijn hart in mijn borst te bonzen en ik vroeg me af: zal ik echt door deze knechten van de CCP worden gemarteld tot ik buiten zinnen raak en ten slotte als een krankzinnige ronddwaal? Hoe meer ik erover nadacht, hoe banger ik werd. Ik kon er niets tegen doen dat het koude zweet van mijn lichaam gutste. Haastig bad ik en riep ik tot God: “O, Almachtige God! De knechten van de CCP willen me een injectie met drugs toedienen om me gek te maken en ik ben bang dat ik krankzinnig word. O, God, hoewel ik weet dat ik word geacht getuigenis voor u af te leggen, voel ik me op dit moment zo timide en angstig. O, God, bescherm alstublieft mijn hart en verleen me een waar geloof, zodat ik mijn leven en dood aan u kan toevertrouwen en me kan onderwerpen aan uw orkestraties en beschikkingen.” Op dat ogenblik kwamen de woorden van de Heer Jezus me voor de geest: “Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. Wees liever bang voor hem die in staat is én ziel én lichaam om te laten komen in de Gehenna” (Matteüs 10:28). De woorden van de Heer gaven me geloof en kracht. Ja, dacht ik, deze duivels zijn misschien wel in staat mijn lichaam te doden en te verminken, maar mijn ziel kunnen ze niet doden noch verminken. Zonder Gods toestemming zal ik niet gek worden, zelfs als ze me die injectie met drugs toedienen. Toen dacht ik aan Gods woorden die zeggen: “Wanneer mensen bereid zijn om hun leven op te offeren, wordt alles een kleinigheid en kan niemand ze overmeesteren. Wat kan er belangrijker zijn dan het leven? Aldus kan Satan niets meer bewerkstelligen in de mensen, hij kan niets meer met de mens beginnen” (‘Hoofdstuk 36’ van Interpretaties van de mysteriën van Gods woorden aan het gehele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Terwijl ik Gods woorden overdacht, verdween langzaam de angst die ik diep in me voelde, en die doodsangst voelde ik niet meer. In plaats daarvan werd ik bereidwillig om mezelf in Gods handen te leggen en me te onderwerpen aan Gods soevereiniteit, of ik nu bleef leven of doodging, en of ik nu krankzinnig of een onnozele werd. Juist op dat moment kwam een politieman de naald en de drugs brengen. Hij bedreigde me door te zeggen: “Zul je nu praten of niet? Als je niet praat, zal ik je hiermee inspuiten!” Zonder enige angst zei ik: “Doe wat je wil. Wat er ook gebeurt, het is jouw schuld.” Toen hij zag dat ik niet bang was, zei hij wreed: “Vooruit, haal de naald met het aidsvirus! We zullen haar daarmee inspuiten!” Toen ik nog steeds geen angst toonde, knarste hij zijn tanden van woede en zei: “Jij heks. Je bent taaier dan Liu Hulan!” Toen smeet hij de naald op de tafel. Ik voelde me zielsgelukkig. Nadat ik getuige was geweest van de manier waarop Gods woorden me de weg hadden gewezen om Satan opnieuw te vernederen, kon ik niet anders dan een gebed van dankbaarheid op te zenden naar God. Eindelijk beseften de politieagenten dat ze de gewenste informatie niet uit me zouden krijgen. Daarom liepen ze terneergeslagen weg.
Nadat ze al haar kaarten vruchteloos had uitgespeeld, kon de politie niet anders dan me naar een huis van bewaring te sturen. Zodra ik daar aankwam, hitsten de bewakers de andere gevangenen op door te zeggen: “Ze gelooft in Bliksem uit het oosten. Geef haar een warm welkom!” Voordat ik ook maar een kans had om te reageren, verdrongen meerdere gevangenen zich om me heen en sleepten me naar het toilet. Nadat ze mijn kleren hadden uitgetrokken, gingen ze ertoe over om me te wassen in ijskoud water. Elke kan koud water die over me werd uitgegoten, voelde als een steen die mijn lichaam trof, ijskoud en pijnlijk. Ik kreeg het zo koud dat ik overal huiverde. Ik hurkte neer op de grond, met mijn hoofd in mijn handen, en riep steeds weer Gods naam aan in mijn hart. Na enige tijd zei een van de gevangenen: “Oké, oké, dat is genoeg. Ik wil niet dat ze ziek wordt.” De gevangenen die me zo straften, hielden pas op toen ze de gevangene dat hoorden zeggen. Toen ze vernam dat ik al vijf dagen lang niets had gegeten, gaf ze me op etenstijd een half gestoomd maïsbrood. Ik besefte heel goed dat het ging om Gods begrip voor mijn zwakheid en dat Hij die gevangene ertoe bewoog om me te helpen. Ik zag dat God altijd met me was en uit de grond van mijn hart dankte ik God voor Zijn genade en redding.
In het huis van bewaring leefde ik samen met allerlei soorten andere gevangenen. Elk van onze drie maaltijden bestond uit een stuk gestoomd maïsbrood en twee repen gezouten koolraap; of anders een kom koolsoep waarin insecten dreven en die bijna geen kool bevatte. Eens per week kregen we een maal van fijn graan, dat nog steeds niets meer voorstelde dan een gestoomd broodje met de omvang van een vuist en mijn honger totaal niet kon stillen. Behalve het opzeggen van de gevangenisregels kregen we in dat oord elke dag een hoeveelheid werk, het maken van kleine handwerken, wat onmogelijk uit te voeren was. Omdat mijn handen waren beschadigd door de strakke handboeien, en omdat ze zoveel elektrische schokken hadden gekregen dat ik daarin geen enkel gevoel meer had, en omdat de handwerken die we moesten maken, ook nog eens zo klein waren, kon ik ze niet vasthouden en was ik niet in staat om mijn te zware werklast te voltooien. Eens, omdat ik mijn werk niet had voltooid, zorgden de gevangenisbewaarders ervoor dat de andere gevangenen me de hele nacht in de gaten hielden, om te voorkomen dat ik in slaap zou vallen. Ik moest ook regelmatig voor straf op wacht staan en mocht slechts vier uur per nacht slapen. Gedurende deze tijd bleef de politie van de CCP me voortdurend ondervragen. Ze hadden zelfs mijn zoon ertoe aangezet om me een brief te schrijven, om zo te proberen me ertoe te verleiden God te verraden. Maar dankzij de bescherming en leiding van God kon ik door Satans sluwe listen heen kijken en kon ik keer op keer weer getuigenis afleggen. Ondanks het feit dat ze er niet in waren geslaagd om iets bezwarends te weten te komen, beschuldigden ze me nog steeds van het ‘verstoren van de openbare orde’ en veroordeelden ze me tot drie jaar van heropvoeding door arbeid.
Op 25 december 2005 had ik mijn gevangenisstraf uitgediend en werd ik vrijgelaten. Nadat ik deze strijd tussen gerechtigheid en slechtheid had ervaren, hoewel ik zowel lichamelijk als geestelijk had geleden, kreeg ik toch inzicht in veel waarheden en zag ik duidelijk het duivelse wezen van de CCP-overheid die zich tegen God verzet. Ook kreeg ik enig waar begrip van Gods almacht, soevereiniteit, wonderbaarlijkheid en wijsheid. Ik ervoer waarachtig Gods liefde voor mij en Zijn redding. Terwijl die duivels me martelden en vervolgden, waren het de tijdige verlichting en leiding van Gods woorden die mijn ferme ondersteuning vormden, en die me de vastbeslotenheid en moed gaven om Satan tot het bittere einde te bestrijden. Toen Satan allerlei sluwe listen uitprobeerde om me te verleiden en me ertoe te verlokken om God te verraden, was het God die Zijn woorden precies op tijd gebruikte om me te waarschuwen en te leiden en om het stof van mijn geestelijke ogen te wissen, zodat ik Satans plannen kon doorzien en standvastig kon blijven in mijn getuigenis. Toen die duivels me zo vreselijk martelden dat de dood te verkiezen leek en mijn leven aan een zijden draad hing, werden Gods woorden de basis van mijn overleven. Ze schonken me een geweldig geloof en kracht, en stelden me in staat me te ontrukken aan de greep die de dood op me had. Al deze dingen maakten het me mogelijk om Gods mooie en vriendelijke essentie te zien: alleen God heeft de mensheid lief. De CCP-overheid daarentegen, deze bende van Satan en duivels, kan mensen alleen maar bederven, beschadigen en verscheuren! Vandaag, met het oog op de steeds woestere aanvallen die door de CCP-overheid worden gedaan op De Kerk van Almachtige God, ben ik vastbesloten om deze oude duivel, de CCP-overheid, te verzaken, om mijn hart aan God te geven en mijn uiterste best te doen om de waarheid na te jagen en ernaar te streven God lief te hebben. Ik zal Gods evangelie van het koninkrijk verspreiden en alle mensen voor God brengen die oprecht geloven in God, die verlangen naar de waarheid en die zo diep bedrogen zijn door de CCP-overheid, zodat ik Hem mag terugbetalen omdat Hij mij genadig Zijn redding heeft verleend!
uit ‘De Kerk van Almachtige God’