Ik ervoer dat Gods woord de waarheid is en dat het de kracht en de bron van het leven van de mensen uitmaakt. Met de leiding van Gods woord hoef ik nergens voor te vrezen, en hoeveel moeilijkheden en obstakels ik op de weg voorwaarts ook tegenkom, ik wens God tot het einde toe te volgen!

Door Xu Zhigang, gemeente Tianjin

Ooit werd ik in sterke mate beïnvloed door de traditionele Chinese waarden, en was mijn levensdoel het aankopen van onroerend goed voor mijn kinderen en kleinkinderen. Om dit te bereiken wijdde ik me aan het verwerven van technologische kennis over het repareren van auto’s. Ik opende een herstelgarage, en de zaken liepen uitstekend. In die fase van mijn leven meende ik dat ik greep had op mijn eigen lot, dus toen mijn schoonzus het evangelie van de Heer Jezus tegen mij predikte, weigerde ik niet alleen naar haar te luisteren, maar bespotte ik haar zelfs. Ik dacht namelijk dat ik net zo goed kon leven zonder in de Heer te geloven. Aan mijn voorspoed kwam echter een einde. Met mijn garage ging het bergafwaarts, en hoe hard ik ook werkte, het lukte me niet om het tij te keren. Ik deed er alles aan om verandering in de situatie te brengen, waardoor ik uitgeput raakte en me ellendig ging voelen. Ik begon de hele dag door alcohol te drinken om mijn angsten te onderdrukken. Tot ik op een dag niet oplette tijdens het rijden en bij een ongeval betrokken raakte. Mijn auto was total-loss, maar gelukkig en wonderbaarlijk genoeg overleefde ik het. Niet lang daarna, in het voorjaar van 1999, predikte mijn vrouw het evangelie van Almachtige God van de laatste dagen tegen mij. Het lezen van de woorden van Almachtige God verschafte mij inzicht in sommige waarheden, en ik ontdekte dat de oorzaak dat ik zo’n ellendig, uitzichtloos leven leidde was gelegen in het feit dat ik de levensbeginselen had aanvaard waarmee Satan de mens indoctrineert. Ik had louter door mijn eigen inspanning een gelukkige woonomgeving voor mijzelf willen creëren, met als resultaat dat ik het spoor zo bijster raakte dat mijn leven een lijdensweg werd en ik er bijna niet meer geweest was. Het was Almachtige God die me van het randje van de dood terughaalde en mij in Zijn huis bracht, en ik was ongelooflijk dankbaar dat Hij mij deze genade toonde. Vanaf dat moment las ik dagelijks Gods woord, bezocht ik bijeenkomsten en communiceerde met mijn broeders en zusters, en mijn hart werd met licht vervuld. Ik genoot en was verheugd dat ik het ware pad in het leven had gevonden. Weldra echter werd ik doelwit van de CCP-overheid, die mij wilde arresteren voor mijn geloof in God. Ik werd gedwongen om mijn familie achter te laten en onder te duiken. Hoewel ik perioden van zwakte doormaakte, geloofde ik toen dat de woorden van God mij zouden leiden, ongeacht waar ik heen ging en hoe demonen van Satan mij ook zouden achtervolgen. Meer dan tien jaar later begon ik langzamerhand, dankzij de leiding en de voorziening van Gods woord, een aantal waarheden te begrijpen, en mijn leven schonk mij veel voldoening. In de daaropvolgende periode, waarin ik werd gearresteerd en aan vervolging blootgesteld, ervaarde ik nog sterker aan den lijve dat het woord Gods mijn kracht in het leven is. Het was immers het woord van God dat me in staat stelde om, in weerwil van de wrede martelingen en kwellingen van Satan, sterk, onverschrokken te blijven en mijn rug recht te houden, en daardoor Satan compleet te vernederen. Door deze ervaring werd het woord Gods me nog dierbaarder, en ik kon zelfs geen ogenblik meer zonder het woord van God.

Op een dag in februari 2013 was ik met diverse broeders en zusters bezig het evangelie te verspreiden toen we op de terugweg werden aangehouden door een sedan. Er stapten drie politieagenten uit die ons vroegen wie we waren. Toen ze aan mijn accent hoorden dat ik van elders kwam, begonnen ze me onder dwang te fouilleren zonder zelfs een reden op te geven. Ze haalden een betaalpas van de Agricultural Bank of China uit mijn zak waar meer dan 700 yuan op stond, alsmede meer dan 300 yuan in contant geld, een mobiele telefoon, een MP5-speler en wat informatie over het evangelie. Op het moment dat een van de agenten besefte dat ik in Almachtige God geloofde, begon hij zich zeer agressief te gedragen. Hij deed me met geweld handboeien om en duwde me ruw de auto in. Op het politiebureau werd me bevolen tegen de muur te gaan staan, en één agent vroeg me op strenge toon: “Hoe heet je? Waar woon je? Wie heeft tegen jou gepredikt over het geloof in God?” Toen hij merkte dat ik niet wilde antwoorden, werd hij razend en rukte hij me mijn donzen jas van het lijf. Hij draaide me om en trok mijn trui van achteren over mijn hoofd heen. Vervolgens begon hij me meedogenloos op mijn rug te slaan met zijn wapenstok. Telkens na een paar stokslagen vroeg hij mij: “Ga je nu wel praten?” Nadat hij me vijftien keer zo achter elkaar had geslagen, voelde het alsof de huid in flarden aan mijn rug hing en mijn ruggengraat leek wel gebroken, zoveel pijn deed het. Maar hoe hard hij ook sloeg, ik weigerde iets te zeggen. Ten slotte was hij zo woedend dat hij nog slechts pruttelend kon uitbrengen: “Best, ik geef het op. Mijn polsen doen pijn van al dat gemep, en nog weiger je te praten!” In mijn hart wist ik dat God mij beschermde. Ik had zo’n zware mishandeling nooit zonder hulp kunnen doorstaan. In stilte dankte ik God.

Nu ze zagen dat een afranseling geen zin had bij mij, kozen ze voor een andere tactiek. Een van deze kwaadaardige politieagenten kwam met een een staaf van ongeveer een meter lang en zes centimeter dik, en sprak met een onheilspellende grijns: “Laat hem ‘het genoegen smaken’ hier een tijdje op te knielen, misschien gaat hij dan wel praten!” Ik had begrepen dat je, als je ongeveer een half uur met je knieën op zo’n staaf had gezeten, niet meer rechtop kon staan of lopen. Toen ik zag welke marteling mij te wachten stond, voelde ik dat mijn geestelijke gestalte te klein was en dat mijn vlees dit niet zou kunnen verdragen. Angst beving mij en met alle kracht die in me was riep ik God aan: “O God! Mijn gestalte is te klein, ik ben bang dat ik een dergelijke marteling niet kan verdragen. Alstublieft, bescherm mijn hart en geef mij de kracht om deze marteling te doorstaan en u niet te verraden.” Telkens opnieuw riep ik de God aan en Hij wist dat mijn vlees zwak was. Hij verhoorde mijn gebed, want uiteindelijk besloot de politie mij niet aan deze martelmethode te onderwerpen. De feiten die voor mijn ogen lagen, toonden Gods genade en bescherming voor mij. Daardoor werd mijn geloof in Hem nog sterker en werd mijn angst aanzienlijk verminderd. Hoewel ze hadden besloten me niet aan deze martelmethode te onderwerpen, wilden ze me nog niet vrijlaten. In plaats daarvan verzonnen ze een andere manier om mij te folteren. Ze dwongen me op de grond te knielen met gestrekt bovenlichaam, waarna een zwaarlijvige politieagent van meer dan 1 meter 80 lang met beide voeten op mijn kuiten ging staan en er zo hard als hij kon op begon te stampen. Toen hij op mijn kuiten ging staan, voelde ik een ondraaglijke pijn, waarop ik met al mijn kracht tegen God bad: “God! ik kan zo’n onmenselijke foltering niet verdragen, maar toch wil ik U tevreden stellen, dus ik smeek U om mij geloof, kracht en de wil om dit lijden te verdragen te schenken. Ik wil sterk blijven in mijn getuigenis voor U.” God zij geloofd, want wederom hoorde Hij mijn gebed. Die dikke politieagent kon zijn evenwicht niet bewaren toen hij op mijn kuiten stond, en al gauw stapte hij van me af. De slechte politieman naast hem werd woedend en zei: “Jij nutteloze dwaas! Waarom stap je al zo snel van hem af?” Dit waren baarlijke duivels, hun kwaadaardigheid kende geen grenzen. Ze verzonnen allerlei manieren om me te martelen, en ze stonden te popelen om me te vermoorden. Het was alsof alleen mijn dood hun bevrediging zou schenken. Ze dwongen me rechtop te blijven zitten in knielende positie, en ik mocht me niet bewegen. Later schonk een van de politieagenten de anderen een betekenisvolle blik, waarna de anderen de ruimte verlieten, zodat alleen die politieagent nog overbleef om me te bewaken. Hij kwam naar me toe en probeerde bij me in het gevlij te komen door met een gemaakte glimlach tegen te zeggen: “Mijn moeder gelooft ook in God. Vertel eens hoe jij tot het geloof bent gekomen. Ik wil net als jij in God geloven, dus stel me aan je leiders voor.” Bij het aanhoren van zijn leugens en het zien van zijn onoprechte glimlach maakte zich diepe walging van mij meester. Precies op het moment dat ik wilde zeggen dat ik hem doorhad, herinnerde ik mij het woord van God: “Je moet mijn moed in je hebben […]. Omwille van mij moet je niet zwichten voor enige duistere macht. Vertrouw op mijn wijsheid om op de volmaakte weg te blijven lopen; sta niet toe dat de samenzweringen van Satan je in hun greep krijgen” (‘Hoofdstuk 10’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). De woorden van God leidden me op tijd naar het juiste pad, waardoor ik inzag dat ik – meer nog dan moed – wijsheid nodig had in de aanwezigheid van Satan. Te allen tijde moeten we erop vertrouwen dat God ons de wijsheid zal schenken om Satan het hoofd te bieden. Dankzij de verlichting en de leiding van Gods woord, wist ik wat mij te doen stond, dus zei ik: “Als u oprecht wilt geloven, hoeft u thuis slechts de woorden van God te lezen. Het is niet nodig om de deur uit te gaan en iemand te ontmoeten.” Vlak nadat ik deze woorden had gezegd, kwam de politieagent die mij had mishandeld binnen en snauwde me toe: “Ik krijg een knallende hoofdpijn van dat gedoe met jou!” Ik wist dat Satan had gefaald en vernederd was, dus dankte ik God in stilte. Ik zag dat God altijd bij mij was, mij de weg wees en bemoedigde, en dat Hij op wonderbaarlijke wijze het geweld van de zwarte hand van de duivel had weten te keren. Gods liefde voor mij is zo groot! Hoewel ik gevangen zat in een cel, wist ik op dat moment dat ik dichter dan ooit bij God stond, en ik voelde een immense steun en rust. Ze dwongen me om twee uur lang op mijn knieën te zitten. Eindelijk, na één uur ’s nachts, beseften ze dat hun ondervragingen niets zouden opleveren, en konden ze niet anders dan ontmoedigd afdruipen.

De volgende ochtend, bracht de politie me naar een bijkantoor van het Bureau voor Openbare Veiligheid. Nadat ik de ondervragingsruimte was binnengegaan vroeg het hoofd van de recherche me woedend: “Hoe heet je? Waar woon je? Wie heeft je laten kennismaken met het geloof in God? Hoe lang geloof je al in God?? Wie zijn je contactpersonen? Vertel me alles, of ik beloof je dat je er spijt van krijgt!” Wat hij me ook vroeg, ik vertelde hem niets. Hij ondervroeg me de hele dag, waarbij hij zowel ruwe als vriendelijke tactieken gebruikte, maar hij kreeg niets uit me. Uiteindelijk schreeuwde hij woedend: “Wil je niet praten?! Dan zullen wel eens zien wat je vindt van het leven in het detentiecentrum! Als je de dingen moeilijk wilt, dan kunnen we daar zeker voor zorgen! Als je ons niet de antwoorden geeft die we willen, sluiten we je er voor altijd op!” En dus werd ik naar het detentiecentrum gebracht en opgesloten in de cel met het grootste aantal zware criminelen. Het moment waarop ik de cel binnenkwam liepen de rillingen me over de rug vanwege de naargeestige en beangstigende sfeer van de ruimte. De muren van de cel waren vier meter hoog, het was donker en vochtig, slechts een klein raampje liet een paar stralen zonlicht binnen en er hing een dikke, ranzige geur waardoor het heel moeilijk was de lucht in te ademen. Deze kleine kamer was tot barstens toe gevuld met criminelen. Er waren moordenaars, drugsgebruikers en dieven, allemaal zware criminelen. Elk van hen zag er woest en sinister uit, en verschillende waren groot en enorm gespierd en hadden tanige, lelijke gezichten en lichamen die onder de tatoeages zaten van draken, feniksen, slangen enzovoorts. Sommigen van de gevangenen waren zo mager als een hark, als levende skeletten, en ze deden me huiveren als ik alleen maar naar hen keek. Er heerste een pikorde onder de gevangenen en degenen die in Almachtige God geloofden bevonden zich helemaal onderaan, met geen rechten die ook maar het vermelden waard waren. De noodoproepknop die in de muur was geïnstalleerd was oorspronkelijk bedoeld om gevangenen in noodsituaties de gelegenheid te geven de cipier te roepen, maar gevangenen die in Almachtige God geloofden hadden absoluut niet het recht om van het gebruik van deze knop te ‘genieten’. Hoe onmenselijk de mishandeling ook was, niemand zou er ooit op reageren.

Op mijn eerste dag in de cel bespotte de hoofdgevangene me nadat hem mijn situatie duidelijk was geworden en zei: “Je gelooft toch in Almachtige God? Laat Hem je hier maar uithalen. Als je God zo goed is, waarom laat Hij dan toe dat je op deze plek terechtkomt?” De laaghartige gevangene naast hem deelde in de spot: “Wie denk je dat er beter is, onze hoofdgevangene of jouw God?” Dat ik hen God hoorde minachten en beledigen maakte me woedend. Ik wilde met hen discussiëren, maar was er te hulpeloos voor. Ik herinnerde me dat ‘Preken en communicatie over het binnengaan in het leven’ stelt dat de essentie van boosdoeners die van demonen is, en dit is absoluut juist! De demonen waren volkomen onredelijk en verdienden het te worden vervloekt! Toen ik niet antwoordde, ontstak de hoofdgevangene in woede en sloeg me bruut twee keer, waarna hij me hard op m’n kin stompte en ik op de grond viel. Geconfronteerd met deze duivels was ik heel bang en automatisch riep ik uit tot God: “O God! U weet dat ik laf en zwak ben, en dat ik altijd bang ben geweest voor schurken en gangsters. Bescherm me alstublieft, schenk me geloof en kracht en laat me mijn getuigenis in deze situatie niet verliezen.” Deze duivels zagen dat ik niet wilde spreken en bedachten dus een andere manier om me te kwellen. Een crimineel die eruit zag als een skelet kwam op me af en dwong me tegen de muur. Daarna liet hij twee andere gevangenen mijn schouders tegen de muur houden waarna hij zo hard als hij kon in de binnenzijde van mijn dij kneep, eerst links en toen rechts. Elke keer voelde ik een onbeschrijfelijke pijnscheut. (Na afloop waren mijn benen overdekt met grote bulten, die zelfs tot op de dag van vandaag niet verdwenen zijn). Daarna sloeg hij met zijn vuisten bruut op de buitenkant van mijn dijen. Het duurde niet lang of ik hurkte op de vloer en was het vrijwel onmogelijk voor me om weer op te staan. Zelfs toen hielden ze er nog niet mee op me te kwellen. Het was hartje winter en bitterkoud, maar deze duivels bevalen me mijn kleren uit te trekken en onder een kraan tegen de muur gehurkt te zitten. Ze goten continu water over me heen en deden expres het raam open zodat ik het zo koud kreeg dat ik niet kon ophouden met bibberen. Toen een van de gevangenen zag dat ik mijn tanden op elkaar klemde om de marteling te verdragen, greep hij een stuk piepschuim en bewoog dit als een waaier om koude wind naar me toe te blazen. Hiervan kreeg ik onmiddellijk het gevoel alsof mijn bloed bevroor en mijn tanden niet konden ophouden te klapperen. Automatisch bad ik stilletjes tot God: “O God! Ik weet dat uw goede bedoelingen achter alles wat er nu met me gebeurt zitten, ik smeek dus om uw leiding bij het begrijpen van uw wil, omdat ik alleen de kwelling van deze duivels niet kan verdragen. O God! Geef me alstublieft groter geloof en kracht, zodat ik de wil en vastberadenheid heb om deze moeilijkheden te overwinnen.” Nadat ik had gebeden, herinnerde ik me Gods woorden: “‘De geringe last die we tijdelijk te dragen hebben, brengt ons een eeuwige luister, die alles omvat en alles overtreft.’ Vroeger hebben jullie dit allemaal horen zeggen, maar niemand begreep de ware betekenis van de woorden. Tegenwoordig kennen jullie de echte betekenis hiervan wel. Deze woorden beschrijven wat God in de laatste dagen tot stand zal brengen. En ze zullen worden volbracht in hen die geteisterd zijn door de grote rode draak in het land waar deze zich bevindt. De grote rode draak vervolgt God en is de vijand van God. In dit land zijn zij die in God geloven dus onderworpen aan vernedering en vervolging. Daarom worden deze woorden in jullie groep mensen de realiteit” (‘Is het werk van God zo eenvoudig als men denkt?’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Door Gods woorden te overdenken, begreep ik Gods wil. Het feit dat ik nu leed voor mijn geloof in God was iets glorieus, het was mijn eer. Satan martelde me met als doel me God te laten verraden en ontkennen omdat ik fysiek lijden niet kon verdragen. Ik mocht me dus absoluut niet aan Satan onderwerpen. Op dat ogenblik herinnerde ik me plotseling hoe de boosaardige politieagent in het detentiecentrum had gedreigd me te vermoorden en ik realiseerde me opeens dat de gevangenen me zo genadeloos martelden en mishandelden omdat ze dat was opgedragen door de politie! Pas toen zag ik duidelijk in dat deze schijnheilige ‘Politie van het Volk’ in werkelijkheid ongelofelijk sinister en verachtelijk was. De politieagenten gebruikten deze gevangenen om hun vuile werk op te knappen. Ze zijn volkomen boosaardig, tot op het bot. Ze zijn niet meer dan duivels die moorden begaan zonder zelf ook maar een druppel bloed te hoeven te verspillen! Satan probeerde elke methode die hij tot zijn beschikking had om me aan hen te laten onderwerpen, maar God gaat bij het uitoefenen van Zijn wijsheid uit van Satans listen. God gebruikte deze omgeving om me waar geloof in Hem te schenken, om me duidelijk Satans lelijke gezicht en boosaardige essentie te laten zien en daarmee een werkelijke walging hiervoor in mijn hart op te roepen. Zodra ik Gods wil had begrepen, werd mijn hart verlicht en vond ik mijn kracht. Ik mocht mezelf niet toestaan me door Satan te laten misleiden. Hoeveel vleselijke pijn of zwakte ik ook voelde, ik moest standhouden in mijn getuigenis voor God. Ik was God dankbaar dat Hij me de kracht had gegeven de marteling en kwelling van deze duivels te weerstaan en Satan opnieuw te verslaan.

In het detentiecentrum bestonden onze dagelijkse maaltijden uit bevroren kool gekookt in water, ingemaakte groenten en een klein, gestoomd maisbroodje, dat bij lange na niet genoeg was om de maag te vullen. ’s Nachts sliep de hoofdgevangene en zijn gevolg op het verhoogd slaapgedeelte terwijl de rest van ons op de vloer moest slapen. Terwijl ik op de ijskoude vloer lag en naar de gevangenen om me heen keek, dacht ik aan mijn meelijwekkende omstandigheden en voelde onmiddellijk hoe een ijskoud gevoel van eenzaamheid mijn hart in zijn greep kreeg. Ik dacht aan de tijd met mijn broeders en zusters, toen elke dag gelukkig was en vol vreugde. Nu bracht ik echter elke dag met deze criminelen door en had ik ook nog eens hun pesterijen en beledigingen te verdragen. Ik voelde me onuitspreekbaar, gruwelijk ellendig … Ik kwam voor God en bad tot Hem: “O God! Ik weet niet hoeveel langer ik nog op deze manier moet leven, en ik weet niet hoe ik de dagen die voor me liggen door moet komen. Mijn vlees is zwak en ik wil deze situatie niet meer het hoofd bieden. O God! Geef me alstublieft de vastberadenheid dit lijden te verdragen en leid me bij het begrijpen van uw wil, zodat ik u in deze situatie tevreden kan stellen.” Na te hebben gebeden, schoten de volgende woorden van God duidelijk door mijn hoofd: “God heeft veel slapeloze nachten doorstaan omwille van het werk met de mensheid. Van hoog boven tot de laagste diepten is Hij afgedaald naar de levende hel waarin de mens leeft om Zijn dagen bij de mens door te brengen. Hij heeft nooit geklaagd over de haveloosheid onder de mensen, heeft de mens nooit berispt om zijn ongehoorzaamheid, maar verdraagt de grootste vernedering terwijl Hij Zijn werk persoonlijk uitvoert. […] Maar ten behoeve van de hele mensheid, zodat de ganse mensheid eerder rust kan vinden, heeft Hij vernedering doorstaan en onrecht geleden door naar de aarde te komen, en is Hij persoonlijk de ‘hel’ en het ‘dodenrijk’ binnengegaan, in het hol van de tijger, om de mens te redden. Hoe is de mens gekwalificeerd om tegen God op te staan? Welke reden heeft hij om wederom over God te klagen? Hoe kan hij het lef hebben om God weer aan te kijken? God is uit de hemel gekomen naar dit uiterst vuile land van kwaad en heeft Zijn grieven nooit geventileerd of over de mens geklaagd, maar aanvaardt in plaats daarvan de plagen[1] en verdrukking van de mens kalm. Hij heeft de onredelijke eisen van de mens nooit terug gesmeten, Hij heeft nooit buitensporige eisen aan de mens gesteld en Hij heeft nooit onredelijke eisen aan de mens gesteld; Hij doet al het werk dat de mens eist gewoon zonder klacht: onderrichten, verlichten, terechtwijzen, de loutering van woorden, in herinnering roepen, aansporen, troosten, oordelen en openbaren” (‘Werk en intrede (9)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Ik overwoog Gods woorden en dacht aan het lijden dat God beide keren dat Hij in de wereld was geïncarneerd omwille van de mensheid had geleden, en mijn ogen werden onwillekeurig vochtig van tranen. De Heer Jezus werd aan het kruis genageld en gebruikte Zijn eigen leven om de mensheid te verlossen die was verdorven door Satan. Heden is Almachtige God opnieuw geïncarneerd en is naar China gekomen, de natie die zich het meest tegen God verzet, waar Hij Zijn leven riskeert om Zijn woorden te spreken en ons te redden. Wie kan de moeilijkheden en het lijden kennen die Hij heeft verdragen om dat te doen? Wie zou dat kunnen begrijpen? Tegelijkertijd voelde ik, een lid van de verdorven mensheid, me ondraaglijk miserabel en wilde ik niets anders dan ontsnappen aan mijn situatie, en dat nadat ik slechts een paar dagen met deze criminelen had doorgebracht. God, die heilig en rechtvaardig is, heeft decennialang met ons in deze boosaardige, gevallen wereld geleefd. Heeft God niet veel meer geleden? Bovendien leed ik om mezelf te ontdoen van verdorvenheid en werkelijke redding te bereiken. Maar God is onschuldig en niet van deze wereld, noch van deze hel op aarde. Toch, geheel en al omwille van Zijn liefde voor de mensheid, ging Hij de diepten van het hol van de grote rode draak binnen, bereid om Zijn leven op te offeren om de mensheid te redden. Gods liefde is werkelijk ongelooflijk! Als ik ook maar enige liefde voor God had, dan zou ik niet het gevoel moeten hebben dat mijn eigen omstandigheden ondraaglijk waren en zou ik me niet zo gekrenkt moeten voelen. Ten overstaan van Gods liefde voelde ik slechts spijt en schaamte. En, terwijl ik Gods liefde overdacht, voelde ik golven van warmte in mijn hart. God is werkelijk groot en Zijn liefde voor de mensheid is zo diep en waar! Als ik niet persoonlijk zulke omstandigheden had meegemaakt, zou ik Gods liefelijkheid en beminnelijkheid niet hebben gekend. Hoewel het meemaken van deze omstandigheden verwoestende gevolgen had voor mijn lichaam, was het ongelooflijk gunstig voor mijn leven. Toen ik hierover nadacht, vulde mijn hart zich met dankbaarheid aan God, en vond ik de vastberadenheid om stand te houden in mijn getuigenis voor God ondanks de extreme pijn.

In het detentiecentrum vertelde de hoofdgevangene me vaak over al de methoden die de cipiers gebruikten om ‘criminelen’ die in God geloven te martelen: ze steken punaises in de vingers van de gelovigen, wat onuitspreekbare pijn veroorzaakt, ze vullen een waterfles met kokend water en dwingen een gelovige er een van zijn vingers in te steken, en laten, nadat de huid is verbrand, de gelovige zijn vinger eruit halen en wrijven vervolgens chilipoeder op de blaren … Terwijl ik toeluisterde hoe deze bloedstollende martelingen werden beschreven, kookte ik van woede en werd mijn walging voor de CCP-regering, dit satanische regime, alleen maar groter. Ze beschrijft zichzelf op alle mogelijke positieve manieren, maar voert tegelijkertijd alle mogelijke misdadige handelingen uit. Ze spreekt over “vrijheid van godsdienstige overtuiging“ en “alle mensen genieten de wettige rechten en voordelen van burgers” en “gevangenen worden als familie behandeld”, terwijl ze in het geheim mensen mishandelt en martelt, geen respect voor menselijk leven toont en mensen niet als menselijke wezens behandelt. Voor iemand die in God gelooft, is het binnengaan in deze wereld hetzelfde als het betreden van de hel, een plek waar ze zullen worden gemarteld en vernederd, en waar ze nooit kunnen weten of ze het er levend vanaf zullen brengen. De gedachte aan deze martelingen beangstigde me, omdat ik bang was dat deze op mij zouden worden toegepast. Elke keer wanneer ik hoorde dat de cipiers het kleine raampje in de metalen deur opendeden, klopte het hart me in de keel. Ik was bang dat ik uit de cel zou worden gesleept en gemarteld. Ik bracht elke dag overweldigd door angst door en had het gevoel dat ik hopeloos in de val zat. In mijn ellende kon ik alleen maar stil tot God bidden: “O God! Mijn hart is nu zwak en ik voel me zo bang, maar ik wil u tevreden stellen. Schenk me dus geloof en kracht. Ik wil op u vertrouwen om Satans verleiding te overwinnen!” Nadat ik had gebeden, vond ik leiding in Gods woord: “Wees niet bang, Almachtige God der heerscharen zal zeker bij je zijn; Hij beschermt je en Hij is je schild” (‘Hoofdstuk 26’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). “Wanneer mensen bereid zijn om hun leven op te offeren, wordt alles een kleinigheid en kan niemand ze overmeesteren. Wat kan er belangrijker zijn dan het leven? Aldus kan Satan niets meer bewerkstelligen in de mensen, hij kan niets meer met de mens beginnen” (‘Hoofdstuk 36’ van Interpretaties van de mysteriën van Gods woorden aan het gehele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Gods woorden boden me ongelooflijke troost en bemoediging. Ja, dacht ik. De God waar ik in geloof is de Heer van de schepping die de hemel en de aarde en alle dingen daarin heeft geschapen, die soeverein is over alle dingen en alles en iedereen bestuurt. Is het bovendien niet zo dat het leven en de dood van elk mens in Gods handen liggen? Zonder Gods toestemming zou Satan de duivel me niets durven aandoen. Is het feit dat ik de hele dag doorbreng in een gesteldheid van angst en ontzetting niet simpelweg mijn vrees voor de dood en mijn vrees voor fysiek lijden? Satan gebruikte deze zwakte om me aan te vallen, om me er aan te laten bezwijken en God te laten verraden. Dit is de list die Satan gebruikt om mensen te verslinden. Maar als ik bereid ben om mijn leven te geven, zou er dan werkelijk iets zijn dat ik niet zou kunnen verdragen? Ik dacht aan de ervaring van Job: Toen Satan een weddenschap afsloot met God, onderging Job vleselijk lijden, maar zonder Gods toestemming kon Satan, hoezeer hij Job ook martelde, hem zijn leven niet afnemen. Ik wilde Jobs voorbeeld volgen en waarlijk geloof in God hebben. Want, zelfs wanneer mijn lichaam door deze demonen dood zou worden gemarteld, dan nog zou mijn ziel in Gods handen liggen. Hoe deze demonen me misschien ook zouden martelen en kwellen, ik zou nooit capituleren onder hun tirannieke mishandeling. Ik zwoor dat ik nooit een Judas zou worden! Ik ben dankbaar voor de tijdige leiding die ik in Gods woord vond, dat Hij me bevrijdde uit de gebondenheid en ketenen van de dood en niet toestond dat ik ten prooi viel aan Satans list. Dankzij Gods bescherming hoefde ik niet onder deze vormen van marteling te lijden en hierin zag ik opnieuw Gods liefde en genade voor me.

Een paar dagen later kwam die boosaardige politieagent me opnieuw ondervragen, in de hoop van mij informatie te verkrijgen over kerkelijke leiders. Toen ik echter geen antwoord gaf, werd hij helemaal wild. Hij staarde me aan, greep m’n kin en kantelde mijn hoofd van links naar rechts. Daarna sprak hij tandenknarsend: “Heb je überhaupt enige menselijkheid in je? Ga je gang maar, geloof in God! Ik zet een foto van je op het internet en verzin een paar verhalen over je. Ik laat alle mensen die in Almachtige God geloven denken dat je God verraden hebt en je broeders en zusters hebt verlinkt. Niemand zal ooit nog met je willen praten. En daarna neem ik je mee naar een plek die niemand kent, graaf een gat en begraaf je levend. Niemand zal er ooit achter komen.” In zijn woede zette deze duivel al hun schaamteloze geheime trucs en listen uiteen, hun typische methoden om mensen te manipuleren: mensen erin luizen, belasteren, valselijk beschuldigen van misdaden, en moord. Ze tonen absoluut geen respect voor het leven van de mensen en het is onmogelijk te zeggen hoeveel inhumane, meedogenloze daden ze wel niet in het geheim hebben verricht! Toen ik hem deze keer zijn bedreigingen hoorde schreeuwen, was ik kalm en voelde ik me helemaal niet bang, omdat God mijn krachtige ondersteuning was. God was met me, ik had dus niets te vrezen. Hoe woester Satan wordt, hoe meer hij zijn lelijkheid en onmacht openbaart. Hoe meer hij gelovigen vervolgt, hoe meer hij zijn boosaardige, reactionaire essentie van het tot een vijand maken van God, van het doen van immorele dingen en van het tegen de hemel en de natuur ingaan onthult. Hoe meer hij mensen die God geloven schaadt, hoe meer hij me inspireert vastbesloten in God te geloven en God tot het eind aan toe te volgen: ik wilde mijn leven aan God wijden en Satan voor eens en voor altijd verloochenen! Zoals Gods woord zegt: “De mens heeft reeds lang geleden al zijn kracht verzameld, hij heeft hiervoor al zijn inzet toegewijd, elke prijs betaald, om het afschrikwekkende gezicht van deze demon af te rukken en mensen, die verblind zijn en allerlei leed en moeilijkheden hebben doorstaan, boven hun pijn uit te laten stijgen en deze boze oude duivel de rug toe te laten keren” (‘Werk en intrede (8)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Op dit moment kookte mijn bloed van woede en ik zwoor in stilte een eed: hoe lang ik hier ook moest blijven, en hoe deze duivels me ook zouden martelen, ik zou God nooit verraden. De politieagent zag dat ik niet zou antwoorden en bracht me uiteindelijk terug naar de cel. En zo, dankzij de leiding van Gods woord, overwon ik de herhaalde pogingen van deze duivels om me een bekentenis af te dwingen en hun marteling. Ik onthulde nooit ook maar enige informatie over de kerk en nadat ik meer dan 50 dagen in het detentiecentrum had doorgebracht, zag de politie zich gedwongen me zonder aanklacht vrij te laten.

De ervaring van deze arrestatie heeft me duidelijk de demonische essentie van de CCP-regering doen inzien. Ze vecht tegen de hemel en maakt God tot een vijand. Ze weigert God te aanbidden en gebruikt ook allerlei methoden om de mensen te bedriegen en onder controle te brengen, om mensen ervan te weerhouden in God te geloven of Hem te aanbidden. Ze probeert ervoor te zorgen dat mensen God mijden en zich tegen Hem verzetten, zodat ze uiteindelijk samen met haar in de hel worden vernietigd. Het is zo verachtelijk, gemeen en boosaardig! Wat nog belangrijker was, was dat deze ervaring me een werkelijk begrip gaf van Gods wonderbaarlijkheid en wijsheid en het gezag en de kracht van Zijn woord. In zo’n land, waar God wordt gezien als een bittere vijand, zijn mensen die in God geloven de atheïstische regering een doorn in het oog. Ze is echter volstrekt niet in staat degenen die werkelijk in God geloven beperkingen op te leggen. Hoe ze ons ook onderdrukt, gevangen zet en ons vlees schade toebrengt, ze kan ons verlangen het licht te naderen en de waarheid na te streven niet uitbannen, en ze kan ons besluit in God te geloven en Hem te volgen niet aan het wankelen brengen. Ik ben gearresteerd en heb persoonlijk de brute wreedheid van deze demonen ervaren. Satan probeerde tevergeefs me te laten bezwijken onder zijn despotische bewind door me te arresteren en te vervolgen. Gods woord echter leidde me continu en gaf me de wijsheid, geloof en kracht die me in staat stelden stand te houden te midden van Satans wrede vervolging. Door mijn daadwerkelijke ervaring zag ik Gods wonderbaarlijke daden, nam mijn geloof in God enorm toe, en verwierf ik een meer praktisch begrip van Gods woord. Ik ervoer dat Gods woord de waarheid is en dat het de kracht en de bron van het leven van de mensen uitmaakt. Met de leiding van Gods woord hoef ik nergens voor te vrezen, en hoeveel moeilijkheden en obstakels ik op de weg voorwaarts ook tegenkom, ik wens God tot het einde toe te volgen!

U mag de apps van De Kerk van Almachtige God downloaden.

Terug naar Home



Ik ervoer waarachtig Gods liefde voor mij en Zijn redding. Terwijl die duivels me martelden en vervolgden, waren het de tijdige verlichting en leiding van Gods woorden die mijn ferme ondersteuning vormden, en die me de vastbeslotenheid en moed gaven om Satan tot het bittere einde te bestrijden.

Door Li Zhi, provincie Liaoning

In het jaar 2000 had ik het geluk om het evangelie van het koninkrijk van Almachtige God te horen. Door Gods woorden te lezen, kreeg ik inzicht in het mysterie van Gods namen, het mysterie van Gods incarnaties en de waarheden aangaande zaken als de wijze waarop de drie fasen van Gods werk de mensheid redden en de mens grondig veranderen, zuiveren en vervolmaken. Ik raakte ervan overtuigd dat Almachtige God de wedergekeerde Heer Jezus is en met vreugde aanvaardde ik Gods evangelie van het koninkrijk. Daarna nam ik actief deel aan het kerkleven, aan het verspreiden van het evangelie en aan het getuigen voor God. In 2002 begon ik lokale bekendheid te genieten door het verkondigen van het evangelie en liep ik voortdurend gevaar door de politie van de CCP te worden gearresteerd. Ik moest van huis wegvluchten om mijn plicht te kunnen blijven vervullen.

De CCP-overheid heeft altijd gebruikgemaakt van telefoonverkeer om christenen in de gaten te houden en te arresteren. Daarom durfde ik mijn familie niet te bellen nadat ik het huis had verlaten. Begin 2003 was ik bijna een jaar gescheiden geweest van mijn familie, dus ik ging naar het huis van mijn schoonmoeder om mijn echtgenoot te zien, want ik miste ze hevig. Toen de jongere broer van mijn echtgenoot zag dat ik was teruggekeerd, belde hij mijn moeder en vertelde haar dat ik me in het huis van mijn schoonmoeder bevond. Tot mijn verbazing kwamen drie uur later vier politieagenten van het Gemeentelijke Veiligheidsbureau in een politiewagen naar het huis van mijn schoonmoeder. Zodra ze binnen waren, zeiden ze woest tegen me: “Wij zijn van het Gemeentelijke Veiligheidsbureau. Jij bent Li Zhi, nietwaar? Je staat al bijna een jaar op onze lijst van gezochte personen en nu hebben we je eindelijk te pakken! Je gaat met ons mee!” Ik was ongelofelijk bang en onophoudelijk bad ik in mijn hart tot God: “O, Almachtige God! De CCP-overheid arresteert me vandaag met uw toestemming. Maar ik ben van zo’n kleine gestalte en ik voel me bevreesd en bang. Leid me alstublieft en bescherm me; geef me geloof en kracht. Hoe ze me ook behandelen, ik wil op u vertrouwen en getuigenis afleggen. Liever ga ik naar de gevangenis dan dat ik een Judas ben en u verraad!” Na mijn gebed dacht ik aan deze woorden van God: “Zijn gezindheid is het symbool van gezag, het symbool van alles wat rechtvaardig is, het symbool van alles wat mooi en goed is. Sterker nog, het is een symbool van Hem die niet[a] overweldigd kan worden door de duisternis en enige vijandelijke macht, bij wie deze niet kunnen binnenvallen” (‘Het is heel belangrijk Gods gezindheid te begrijpen’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Heel juist, dacht ik bij mezelf. God is soeverein en regeert over alle dingen. De laatste paar jaar heeft de CCP-overheid er alles aan gedaan om de verspreiding van Gods evangelie van het koninkrijk te verstoren en tegen te houden. Toch zijn mensen uit elke religie en denominatie die oprecht in God geloven en Gods stem horen, teruggekeerd voor Gods troon om Zijn redding in de laatste dagen te aanvaarden. Hieruit blijkt duidelijk dat geen enkele macht Gods werk kan tegenhouden en dat geen enkel menselijk wezen het in de weg kan staan. Hoewel ik nu in de handen ben gevallen van de politie van de CCP, zijn zijzelf in Gods handen: met God aan mijn zijde heb ik niets te vrezen! Gods woorden gaven me geloof en kracht en geleidelijk begon ik rustig te worden.

Nadat we waren aangekomen in het Gemeentelijke Veilgheidsbureau, werd ik naar een verhoorruimte gebracht. De politie nam mijn riem af, verwijderde mijn kleding, schoenen en sokken, en onderzocht me. Daarna schreeuwde een van de politieagenten: “Schiet een beetje op en vertel ons alles wat je weet. Hoeveel jaar ben je nu al een gelovige? Wie heeft het aan je verkondigd? Wie zijn je kerkleiders? Aan hoeveel mensen heb jij het verkondigd? Wat doe je in de kerk?” Ik gaf geen antwoord op zijn vragen, wat hem zo in verwarring bracht dat hij kwaad werd. Hij schreeuwde: “Als je niet begint met praten, hebben we genoeg manieren om je aan het praten te krijgen!” Terwijl hij dat zei, trok hij me vol agressie van de stoel tegen de grond. Twee agenten trapten op mijn benen, terwijl twee andere hard tegen mijn rug stompten. Mijn hoofd werd bijna tegen de grond gesmakt en ik kon maar met moeite ademhalen. Een van de politieagenten nam toen een potlood en bewoog die licht heen en weer over de bogen van mijn voeten, waarmee hij me tegelijkertijd pijn deed en kietelde. Het was ondraaglijk; het kostte zoveel moeite om adem te halen dat ik op het punt stond om te stikken. De angst voor de dood maakte zich van me meester. Vervolgens bedreigde een van hen me: “Ga je nu praten of niet? Zo niet, dan zullen we je doodmartelen!” Ik voelde echt angst voor de marteling en intimidatie van deze politiebende; ik vreesde dat ze me zouden doodmartelen. Ik kon alleen maar blijven bidden tot God, met de vraag of Hij me geloof en kracht zou verlenen en me zou beschermen, zodat ik getuigenis zou kunnen afleggen en nooit een Judas zou worden en Hem zou verraden. Na mijn gebed kwamen deze woorden van God me voor de geest: “Geloof is een wankel bruggetje. Zij die stumperig aan het leven hangen, kunnen het niet oversteken, maar zij die bereid zijn hun leven op het spel te zetten, kunnen er gerust overheen gaan. Als mensen laffe of bange gedachten hebben, worden ze door Satan in de luren gelegd. Want hij is bang dat we de brug van geloof oversteken om binnen te treden in God” (‘Hoofdstuk 6’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Geïnspireerd door Gods woorden voelde ik onmiddellijk kracht in me oprijzen; ik besefte dat mijn bangheid en vrees voor de dood het gevolg waren van het feit dat Satan met me speelde. De CCP-overheid koesterde de ijdele hoop dat ze me kon onderwerpen aan marteling als een manier om me ertoe te dwingen toe te geven aan haar despotische kracht, en om ervoor te zorgen dat ik de kerk zou laten vallen en een God verradende Judas zou worden, omdat ik bang was te sterven, of omdat ik geen pijn wilde lijden. Op geen enkele manier kon ik toestaan dat Satans sluwe opzet zou slagen; ik besloot dat ik voor God getuigenis zou afleggen, al zou dat me mijn leven kosten. De politie bleef me op dezelfde wijze martelen, maar ik voelde me niet meer zo angstig. Ik wist dat dit inhield dat God me Zijn genade en bescherming liet zien en ik voelde me ongelofelijk dankbaar tegenover Hem.

Twee van de politiemannen zetten me hardhandig terug in de stoel en stelden me streng dezelfde vragen. Toen ze zagen dat ik nog steeds niet antwoordde, verhevigden ze de marteling. Ze trokken mijn armen naar buiten en toen met geweld achter mijn rug omhoog. Meteen voelde het aan alsof ze zouden knappen; de verscheurende pijn ervan zorgde ervoor dat ik over mijn hele lichaam zweette; ik kon niet anders dan een kreet geven. Toen trokken ze mijn benen omhoog, zodat mijn voeten boven mijn hoofd uitstaken, waarna ze mijn benen in tegengestelde richtingen trokken. De snijdende pijn ervan leidde er bijna toe dat ik flauwviel. In mijn hart bleef ik slechts bidden tot God: “O, Almachtige God! Verleen me alstublieft geloof en kracht en de vastbeslotenheid om deze pijn te verduren. Moge u mijn ferme ondersteuning zijn die kracht geeft aan mijn geest. Welke wrede listen deze bende duivels ook op me loslaat, ik zal altijd op u vertrouwen en getuigenis afleggen.” Nadat ik had gebeden, kwam een loflied van Gods woorden me voor de geest: “Als beproeving komt, kan de mens zwak zijn. Negatieve gevoelens kunnen van binnen opzwellen. Het kan hem aan duidelijkheid ontbreken over Gods wil of het pad dat het beste is om te oefenen. Maar je moet geloof hebben in Gods werk, net als Job […] wat God vervolmaakt is je geloof. Wanneer je het niet kan aanraken of zien, het is dan dat je geloof nodig is. Geloof is vereist wanneer iets niet zichtbaar is. Wanneer het verborgen is voor het blote oog, wanneer je je eigen ideeën niet kunt laten gaan, wanneer je Gods werk niet kent, heb geloof, wees standvastig en getuig, net als Job. Toen Job op dit punt kwam, verscheen God en sprak tot hem. Slechts geloof maakt dat je God kan zien, dat Hij je vervolmaakt” (‘Beproeving vergt geloof’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Gods woorden gaven me een groot geloof en kracht. Ik dacht aan de enorme beproevingen die Job had doorstaan, toen zijn hele lichaam aangetast was door pijnlijke zweren en hij vreselijke pijn onderging. En toch, ondanks zijn pijn, was hij nog steeds in staat Gods wil te zoeken; hij zondigde niet met zijn woorden, noch verloochende hij God; maar in plaats daarvan gehoorzaamde hij God en verheerlijkte hij Gods heilige naam. Job bezat een waar geloof en eerbied voor God; daarom was hij in staat getuigenis voor God af te leggen en Satan volkomen te beschamen en te verslaan: ten slotte verscheen God en sprak tot hem. De tegenspoed en beproeving die mij nu waren overkomen, waren ook door God toegestaan. Hoewel ik Gods wil niet volledig begreep en mijn vlees extreme pijn leed, was het toch God die het laatste woord had of ik in leven zou blijven of zou sterven; zonder Zijn toestemming zou de politie mijn leven nooit van me kunnen afnemen, hoezeer ze me ook martelden. Deze politiemannen zagen er vanbuiten wel woest uit, maar voor God waren ze slechts papieren tijgers, slechts instrumenten in Gods handen. God maakte gebruik van hun wreedheid en vervolging om mijn geloof te vervolmaken; ik wilde God trouw blijven, mezelf geheel en al overgeven in Zijn handen, vertrouwen op God om Satan te overwinnen en de politiemannen niet langer vrezen.

De politie martelde me herhaaldelijk. Toen ze zagen dat ik nog steeds niet praatte, pakte een van de politiemannen een witte, stalen liniaal op van ongeveer 50 cm lang en begon me daarmee heftig over mijn hele gezicht te slaan. Ik heb geen idee hoeveel keer hij me daarmee sloeg; mijn gezicht zwol op en brandde van pijn. Ik kon alleen maar sterretjes zien die voor mijn ogen dreven, en mijn hoofd zoemde. Twee van de politieagenten gebruikten toen de hakken van hun leren schoenen om op mijn heupen te stampen. Elke klap liet me kapot van kwellende pijn achter. In mijn lijden kon ik God alleen maar ernstig aanroepen in mijn hart en Hem vragen me te beschermen, zodat ik de wrede marteling die me werd aangedaan door de politie van de CCP, zou kunnen overwinnen.

De volgende ochtend, om 8 uur kwam het hoofd van de Criminele Politiebrigade de verhoorruimte binnen. Toen hij hoorde dat de politie er niet in was geslaagd om enige informatie uit me los te krijgen, zei hij woest: “Dus je weigert te praten? Hm! Dat zullen we nog eens zien!” Toen ging hij weg. Die middag kwam een dikke agent naar me toe, met in zijn hand een persoonsbewijs. Hij vroeg: “Ken je deze persoon?” Ik zag meteen dat het een zuster uit de kerk was, afkomstig uit hetzelfde dorp als ik. Ik dacht bij mezelf: hoe het ook gaat, ik mag mijn zuster niet verklikken. Daarom antwoordde ik: “Nee, ik ken haar niet.” Hij kneep zijn ogen samen en pakte een elektrische gummiknuppel die op de tafel lag. Terwijl hij daarmee voor mijn gezicht zwaaide, zei hij dreigend: “Wat ben jij koppig! We weten dat je een leider in de kerk bent, dus biecht maar op! Hoeveel leden heeft je kerk? Waar is het geld van de kerk? Als je me het niet vertelt, zal ik je laten kennismaken met deze elektrische gummiknuppel!” Toen ik naar het boosaardige gezicht van de politieman keek, voelde ik me buitengewoon bang en richtte ik haastig een stil gebed tot God. Op dat ogenblik kwamen Gods woorden me voor de geest: “Wees niet bang, Almachtige God der heerscharen zal zeker bij je zijn; Hij beschermt je en Hij is je schild” (‘Hoofdstuk 26’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Vervuld van gezag gaven Gods woorden me geloof en kracht; meteen had ik het gevoel dat ik ergens op kon steunen. Ik dacht bij mezelf: God is almachtig; hoe wreed Satan en de duivels ook zijn, zijn ze niet ook in Gods handen? Met Almachtige God als mijn ferme ondersteuning heb ik niets te vrezen! Ik antwoordde daarom terloops: “Ik weet niets.” De dikke politieman zei boosaardig: “Hiermee word je beloond als je niets weet!” Terwijl hij dat zei, raakte hij mijn handboeien aan met de elektrische gummiknuppel, waarna een krachtige golf van elektrische stroom door mijn hele lichaam schoot, in een ondraaglijke pijnscheut. De pijn was onbeschrijfelijk. De politieman bleef me elektrische schokken toedienen met de gummiknuppel; juist op het moment dat ik het niet meer aankon, gebeurde er een wonder: de batterij was leeg! Ik was getuige geweest van Gods almacht en soevereiniteit; bovendien had ik het feit ervaren dat God altijd aan mijn zijde is, me in het oog houdt, me beschermt en rekening houdt met mijn zwakheid. Mijn geloof nam toe en mijn besluit om te getuigen voor God werd versterkt.

Later zag de politie in dat ik nog steeds niet zou gaan praten en dus namen ze in tweetallen mijn bewaking op zich. Ze lieten me niet eten, drinken of zelfs maar slapen. Zodra ik begon weg te dommelen, sloegen en schopten ze me, in de hoop dat dit mijn wil zou breken. Maar God leidde me om hun sluwe plan te doorzien; in stilte bad ik tot God. Ik zong in mijn geest lofliederen en overdacht Gods woorden. Voor ik het wist, nam mijn geestkracht toe. Deze politiemannen daarentegen dronken voortdurend koffie en waren toch zo moe dat ze bleven geeuwen. Een van hen zei vol verbazing: “Ze moet een of andere magische kracht bezitten die haar in gang houdt. Hoe kan ze anders deze energie vinden?” Toen ik de politieman dit hoorde zeggen, prees ik keer op keer Gods grote kracht, want in mijn hart wist ik heel goed dat dit alles was te danken aan de leiding van Gods woorden en dat het Gods eigen levenskracht was die me overeind hield en me geloof en kracht verleende. Hoewel ik toen niet wist welke andere soorten van wrede marteling de politie voor me in petto had, had ik het geloof om op God te vertrouwen in het vooruitzicht van de ondervragingen die zouden komen. Ik besloot dat ik me nooit zou onderwerpen aan de despotische macht van de CCP-overheid, maar getuigenis zou afleggen voor God!

Op de avond van de derde dag schonk het hoofd van de Criminele Politiebrigade me een kop heet water in. Onder het mom van bezorgdheid zei hij: “Wees nu niet dom. Iemand anders heeft jou al verklikt, dus waarom zou je dan dit alles verduren voor andere mensen? Vertel gewoon alles wat je weet. Dan zal ik je laten gaan. Je zoon is nog jong en heeft de liefde van zijn moeder nodig. Je zou een goed leven kunnen leiden en toch verspil je het door in een of andere God te geloven! God kan je niet redden, maar wij wel. We kunnen je helpen bij iedere moeilijkheid die je maar hebt; we kunnen je helpen een goede baan te vinden wanneer je hieruit komt …” Terwijl ik hem hoorde spreken, kon ik niet anders dan aan mijn jonge zoon denken. Ik vroeg me af hoe hij eraan toe was sinds mijn arrestatie. Zouden mijn ongelovige vrienden en verwanten hem bespotten? Zouden zijn klasgenoten op school hem pesten? Juist toen ik zwak begon te worden, verlichtte God me met een passage uit Zijn woorden: “Jullie moeten waakzaam zijn en elk moment op wacht staan en jullie moeten vaker voor mij komen om te bidden. Jullie moeten de verschillende intriges en sluwe plannen van Satan herkennen, de geest kennen, mensen kennen en in staat zijn om allerlei soorten mensen, zaken en dingen te onderscheiden” (‘Hoofdstuk 17’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Geïnspireerd door Gods woorden kwam ik tot het heldere besef dat Satan mijn gevoelens voor mijn familie gebruikte om me ertoe te verleiden God te verraden. Satan wist dat ik mijn zoon meer dan wie ook liefhad en gebruikte de politie als zijn spreekbuis om me aan te vallen en in verleiding te brengen, en om mijn liefde voor mijn zoon er de oorzaak van te laten zijn dat ik mijn broeders en zusters zou verklikken. Dan zou ik een Judas worden die God verraadt, iemand die uiteindelijk door God zou worden vervloekt en bestraft. Satan is zo listig en boosaardig! Ik dacht eraan dat ik niet bij mijn zoon kon zijn om voor hem te zorgen; maar was dat alles niet zo omdat de CCP-overheid de van God is en ze christenen als een razende arresteert en vervolgt? Toch kwam het volgens de politie doordat ik in God geloofde. Zetten ze door dit te zeggen de waarheid niet op haar kop en verdraaiden ze de feiten niet? De CCP-overheid is zo onbeschaamd en slecht! En daarom, wat de politieman ook zei, schonk ik hem geen enkele aandacht. Toen hij zag dat ik niet van mijn stuk kon worden gebracht, noch door de wortel noch door de stok, sloop hij nijdig weg. Onder Gods leiding en bescherming had ik Satans verleidingen nogmaals overwonnen.

Het was 8 uur ’s avonds toen de dikke politieman terugkwam, met een grote elektrische gummiknuppel in zijn hand, terwijl drie ondergeschikten achter hem aan kwamen. Ze namen me mee naar een gymzaal en ontkleedden me (waarna ik alleen nog mijn ondergoed aanhad). Toen bonden ze me met een touw vast aan een loopband. Toen ik hun gezichten zag, de een nog kwaadaardiger dan de ander, gaf dat me een ongelofelijk angstig en hulpeloos gevoel. Ik had geen idee welke wrede marteling ze hierna op me zouden loslaten of hoelang die zou duren. Op dat moment voelde ik me heel zwak en begon ik aan de dood te denken. Maar ik wist meteen dat deze gedachten verkeerd waren, en daarom bad en riep ik haastig tot God: “O, Almachtige God! U kent mijn hart. Ik wil geen Judas zijn die God verraadt en de geschiedenis ingaat als een verklikker. Maar mijn gestalte is zo klein en ik voel me zo gepijnigd en zwak in het zicht van deze marteling. Ik ben bang dat ik niet in staat zal zijn het uit te houden en dat ik u zal verraden. O, God, bescherm me alstublieft en verleen me geloof en kracht. Wees alstublieft met mij, gids en leid me, en stel me in staat getuigenis af te leggen door deze wrede marteling heen.” Na te hebben gebeden, dacht ik aan Gods woorden die zeggen: “Dus, moeten jullie tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis” (‘Alleen door pijnlijke beproevingen te ervaren, kun je de liefelijkheid van God kennen’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Gods woorden gaven me rust en bemoediging. Zo kon ik begrijpen dat God toestond dat ik wreed zou worden gemarteld, zodat waar geloof en liefde in mij tot stand zouden kunnen worden gebracht, en zodat ik ook verder trouw aan God zou kunnen blijven door mijn lijden heen, me zou onderwerpen aan Gods orkestraties en beschikkingen, en getuigenis zou afleggen door te steunen op Gods woorden, hoe zwaar de beproeving of hoe vreselijk de pijn ook zou zijn. Toen ik Gods wil had begrepen, rezen onmiddellijk de moed en de vastbeslotenheid in me op om Satan tot het bittere einde te bestrijden. Ik nam dit besluit: welke marteling ik nog zou moeten doormaken, ik wenste in leven te blijven; hoe groot mijn lijden ook zou worden, ik zou God volgen tot mijn laatste ademtocht!

Op dat ogenblik kwam de dikke politieman eraan, met een sigaret bungelend uit zijn mond. Hij vroeg: “Ga je praten of niet?” Vastbesloten antwoordde ik: “Al sla je me dood, nog steeds weet ik niets.” Witheet smeet hij zijn sigaret op de grond en ziedend van woede plantte hij de elektrische gummiknuppel in mijn rug en dijen, keer op keer. De folterende pijn zorgde ervoor dat over mijn hele lichaam het koude zweet me uitbrak. Ik kon alleen maar meelijwekkend jammeren. Terwijl hij de gummiknuppel in me plantte, brulde hij: “Dit krijg je als je niet praat! Ik zal je laten schreeuwen. We zullen eens zien hoelang je dat volhoudt!” De andere agenten in de ruimte, die aan de zijkant stonden, lachten schor en zeiden: “Hoe kan het dat je God je niet komt redden?” Ook zeiden ze veel andere dingen om God te bespotten. Toen ik hun duivelse gezichten zag, riep ik God ernstig aan om me geloof en kracht te verlenen, zodat ik de pijn zou kunnen doorstaan en die glimlach van Satans gezicht zou kunnen wegvagen. Na mijn gebed klemde ik mijn kaken op elkaar en weigerde ik nog enig geluid te laten horen, hoezeer ze me ook martelden. Voortdurend brachten ze me schokken toe. Wanneer de ene elektrische gummiknuppel geen stroom meer had, vervingen ze die door een andere; ik werd gemarteld tot het punt waarop mijn geest helemaal verduisterd was en de dood verkieslijk leek boven het leven. Ik kon geen spier meer vertrekken en toen ze zagen dat ik niet meer bewoog, dachten ze dat ik niet meer bij bewustzijn was. Ze gooiden koud water over me heen om me te wekken. Vervolgens dienden ze me weer schokken toe. In mijn pijn dacht ik aan Gods woorden die zeggen: “Deze bende medeplichtigen![1] Ze komen naar beneden onder de stervelingen om zich uit te leven aan pleziertjes en chaos op te stoken. Hun stoornis veroorzaakt wispelturigheid in de wereld en zaait paniek in het hart van de mensheid […] Zij wensen zelfs macht aan te nemen als tirannen op aarde. Zij belemmeren het werk van God zodat het nauwelijks vooruit komt en sluiten de mens als het ware af achter muren van koper en staal. Als ze zoveel zonden begaan hebben en zoveel problemen veroorzaakt hebben, hoe kunnen ze iets anders verwachten dan tuchtiging? Demonen en kwade geesten zijn op hol geslagen op aarde en hebben de wil en moeizame poging van God afgesloten, waardoor ze ondoordringbaar zijn geworden. Wat een doodzonde! Hoe zou God zich niet bezorgd kunnen voelen? Hoe zou God zich niet wraaklustig kunnen voelen? Ze veroorzaken smartelijke hinder en tegenwerking aan het werk van God. Te opstandig! Zelfs die grote en kleine demonen worden hoogmoedig op de kracht van de machtiger duivel en beginnen deining te maken” (‘Werk en intrede (7)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’).

De verlichting van Gods woorden stelde me in staat het ware gezicht van de CCP-overheid duidelijk te zien. Ze haat de waarheid en God hartgrondig en is er doodsbang voor dat de woorden van Almachtige God zich heinde en ver verspreiden. Om haar bestuur voor altijd te handhaven, doet ze alles wat ze kan om te verhinderen dat Gods evangelie van het koninkrijk zich verspreidt. Ze deinst er niet voor terug om Gods uitverkorenen te arresteren, te martelen en beestachtig te behandelen. De CCP-overheid teistert en vervolgt gelovigen op deze manier omdat ze Gods werk in de laatste dagen wil vernietigen. Dat doet ze in een poging om religieus geloof met wortel en tak uit te roeien, om mensen af te brengen van het geloven in en volgen van God, en om China te veranderen in een atheïstisch gebied; dit alles om haar krankzinnige doelstelling te verwezenlijken dat ze het Chinese volk voor altijd in haar greep heeft. Ondanks het feit dat de CCP-overheid tegenover de buitenwereld verklaart dat er “vrijheid van geloof” is en dat “de burgers van China wettelijke rechten genieten”, zijn dat in waarheid allemaal regelrechte leugens, die tot doel hebben mensen te bedriegen, te benadelen en in de val te lokken. Het gaat om trucs die haar kwade wegen moeten verbergen! De CCP-overheid gedraagt zich pervers en handelt in strijd met de hemel; haar wezen is dat van de duivel Satan, van een vijand van God! Precies op dat ogenblik moest ik beslist in stilte een besluit nemen: ik mocht niet toestaan dat de moeitevolle prijs die God voor mij had betaald, voor niets was geweest; ik moest vastbesloten en gewetensvol zijn; ongeacht welke wrede marteling ik nog moest verduren, ik zou altijd getuigen van God. Juist toen rees een ontzagwekkend gevoel van gerechtigheid en rechtvaardigheid in me op. Ik voelde dat God aan mijn zijde was en me kracht gaf. Daarna voelde ik geen pijn meer, hoeveel schokken de politiemannen me ook toedienden. Eens te meer was ik getuige geweest van Gods wonderbaarlijke daden. Ik kreeg een diep besef van Gods aanwezigheid, dat het God was die me beschermde en over me waakte. De politiemannen martelden me vier uur lang, maar kregen nog steeds geen informatie uit me. Nu ze door hun mogelijkheden heen waren, konden ze niets anders doen dan me los te maken van de loopband. Nergens in mijn lichaam had ik nog maar een greintje kracht en ik plofte neer op de grond. Twee politiemannen sleepten me terug naar de verhoorruimte en zetten me in een stoel; vervolgens sloegen ze me met handboeien vast aan een buis van de centrale verwarming. Toen ik zag hoe moedeloos ze waren, kon ik mezelf er niet van weerhouden om dank te betuigen aan God en Hem te prijzen: O, Almachtige God! Ik heb uw almacht en soevereiniteit ervaren. Ik zie dat uw levenskracht alle andere machten kan verslaan. Dank zij God!

Op de vierde dag kwamen vijf politiemannen de verhoorruimte binnen. Een van hen had een elektrische gummiknuppel bij zich en liet die knetteren van elektriciteit. De dagenlange wrede martelingen hadden me vervuld van doodsangst bij het zien van een gummiknuppel die dat vreselijke, blauwe licht uitzond. Een agent die me niet eerder had ondervraagd, ging voor me staan, porde me met de elektrische gummiknuppel en zei: “Ik hoor dat je een harde noot bent om te kraken. Vandaag zal ik eens precies zien hoe taai je bent. Ik geloof niet dat we je er niet onder kunnen krijgen. Ga je praten of niet? Zo niet, dan ga je vandaag nog je einde tegemoet!” Ik antwoordde: “Ik weet niets.” Dat ergerde hem zo dat hij woedend werd. Met geweld sleurde hij me van de stoel tegen de grond en hield me daar vast. Een andere politieman schoof de elektrische gummiknuppel onder mijn shirt en schreeuwde terwijl hij mijn rug een schok toediende: “Ga je nu praten of niet? Zo niet, dan zullen we je doden!” Geconfronteerd met hun brutaliteit en hun gruwelijke, glurende gezichten kon ik niet anders dan in een staat van doodsangst wegglijden. Haastig riep ik tot God: “O, Almachtige God, leid me alstublieft! Verleen me alstublieft een waar geloof en kracht!” De politie bleef me elektrische schokken toedienen, terwijl ik onophoudelijk jammerde. Het was alsof al het bloed mijn hoofd in stroomde. Het deed zoveel pijn dat ik baadde in het zweet en bijna buiten bewustzijn raakte. Toen ze zagen dat ik niet zou gaan praten, begonnen de politiemannen me in hun woede te verwensen. Korte tijd later, toen ik op het punt stond het bewustzijn te verliezen, sleurden ze me weer overeind en ketenden ze me weer aan de stoel, waarna twee van hen om beurten mijn bewaking op zich namen, om ervoor te zorgen dat ik niet in slaap zou vallen. Tegen die tijd had ik vier dagen en nachten lang geen voedsel gegeten, geen water gedronken, noch enige slaap gehad. Daarbij kwam de wrede marteling die ze me aandeden, waardoor mijn lichaam zijn zwakste toestand had bereikt. Ik had het koud en was ook hongerig. De pijn die het gevolg was van deze honger en ijzige kou, voegde zich bij de bonzende pijn van mijn gewonde lichaam. Ik had het gevoel dat mijn leven zijn einde naderde. In mijn uiterst verzwakte toestand kwam een zin uit Gods woorden me voor de geest: “De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God” (Matteüs 4:4). Terwijl ik hierover nadacht, begreep ik dat alleen Gods woorden me steun konden bieden om verder te gaan met leven onder zulke omstandigheden. Op hetzelfde moment besefte ik ook dat het precies deze omstandigheden waren die God gebruikte om mijn binnengaan in dit aspect van de waarheid te vervolmaken. Terwijl ik dit keer op keer overpeinsde, vergat ik zonder het te weten al mijn lijden, honger en kou.

Op de vijfde dag zag de politie dat ik standvastig bleef zwijgen en begon me kwaadaardig te bedreigen door te zeggen: “Wacht maar tot je je gevangenisstraf hebt gekregen. Je zult minstens zeven jaar krijgen; maar er is nog een kans dat je daaraan ontsnapt, als je nu gaat praten!” Toen richtte ik in stilte een gebed tot God: “O, Almachtige God! De politie van de CCP zegt dat ze me zal veroordelen tot zeven jaar gevangenisstraf, maar ik weet dat ze niet het laatste woord heeft, omdat mijn lot in uw handen ligt. O, God, liever zou ik de rest van mijn leven in de gevangenis doorbrengen en op de juiste weg blijven dan dat ik u ooit zou verraden!” Daarna probeerde de politie me te verleiden om God te verraden door mijn ongelovige echtgenoot binnen te brengen. Toen hij zag dat ik handboeien droeg en dat ik over mijn hele lichaam kneuzingen had, zei hij diep ongelukkig tegen me: “Handboeien heb ik alleen nog maar op tv gezien. Ik had nooit gedacht ze bij jou te zien.” Toen ik hem dit hoorde zeggen en zijn verdrietige gelaatsuitdrukking zag, bad ik haastig tot God en vroeg Hem me te beschermen, zodat ik niet in Satans val zou lopen wegens mijn gevoelens voor mijn familie. Nadat ik had gebeden, zei ik rustig tegen mijn echtgenoot: “Ik geloof in God, steel geen dingen en beroof geen mensen. Ik ga alleen maar naar bijeenkomsten, lees Gods woorden en probeer een eerlijk mens te zijn, zoals God dat vraagt. Ik heb geen misdaad begaan, maar toch willen ze me een gevangenisstraf opleggen.” Mijn echtgenoot antwoordde: “Ik zal een advocaat voor je zoeken.” Toen ze zagen dat mijn echtgenoot niet probeerde informatie over de kerk en mijn broeders en zusters uit me te krijgen, maar in plaats daarvan aanbood een advocaat voor me in te huren, sleepten de politieagenten hem uit de ruimte. Ik wist dat God me beschermde omdat mijn gevoelens voor mijn familie heel diep gaan. Als mijn echtgenoot iets had gezegd waaruit bezorgdheid over mijn lichamelijke toestand was gebleken, weet ik niet of ik in staat was geweest sterk te blijven. De leiding en bescherming van God waren het die me in staat stelden Satans verleiding te overwinnen.

De politiemannen zagen dat ze me niet te grazen hadden genomen. Stotterend van kwaadheid zeiden ze: “We zullen je zo meteen een injectie geven die je gek zal maken. Dan zullen we je laten gaan en zul je niet eens kunnen sterven!” Dat bracht me onmiddellijk in een staat van bezorgdheid, en doodsangst kreeg me opnieuw in zijn greep. Ik bedacht hoe wreed en slecht de CCP-overheid is: als ze iemand met een leidinggevende functie in de kerk arresteren, en als ze zelfs na kwaadaardige aframmelingen en martelingen niets uit hen kunnen krijgen over de kerk, brengen ze hun met geweld een injectie toe die hen gek maakt en ervoor zorgt dat ze schizofreen worden. Sommige broeders en zusters zijn op deze manier wreed gemarteld en vervolgd door de CCP-overheid. Bij die gedachte begon mijn hart in mijn borst te bonzen en ik vroeg me af: zal ik echt door deze knechten van de CCP worden gemarteld tot ik buiten zinnen raak en ten slotte als een krankzinnige ronddwaal? Hoe meer ik erover nadacht, hoe banger ik werd. Ik kon er niets tegen doen dat het koude zweet van mijn lichaam gutste. Haastig bad ik en riep ik tot God: “O, Almachtige God! De knechten van de CCP willen me een injectie met drugs toedienen om me gek te maken en ik ben bang dat ik krankzinnig word. O, God, hoewel ik weet dat ik word geacht getuigenis voor u af te leggen, voel ik me op dit moment zo timide en angstig. O, God, bescherm alstublieft mijn hart en verleen me een waar geloof, zodat ik mijn leven en dood aan u kan toevertrouwen en me kan onderwerpen aan uw orkestraties en beschikkingen.” Op dat ogenblik kwamen de woorden van de Heer Jezus me voor de geest: “Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. Wees liever bang voor hem die in staat is én ziel én lichaam om te laten komen in de Gehenna” (Matteüs 10:28). De woorden van de Heer gaven me geloof en kracht. Ja, dacht ik, deze duivels zijn misschien wel in staat mijn lichaam te doden en te verminken, maar mijn ziel kunnen ze niet doden noch verminken. Zonder Gods toestemming zal ik niet gek worden, zelfs als ze me die injectie met drugs toedienen. Toen dacht ik aan Gods woorden die zeggen: “Wanneer mensen bereid zijn om hun leven op te offeren, wordt alles een kleinigheid en kan niemand ze overmeesteren. Wat kan er belangrijker zijn dan het leven? Aldus kan Satan niets meer bewerkstelligen in de mensen, hij kan niets meer met de mens beginnen” (‘Hoofdstuk 36’ van Interpretaties van de mysteriën van Gods woorden aan het gehele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Terwijl ik Gods woorden overdacht, verdween langzaam de angst die ik diep in me voelde, en die doodsangst voelde ik niet meer. In plaats daarvan werd ik bereidwillig om mezelf in Gods handen te leggen en me te onderwerpen aan Gods soevereiniteit, of ik nu bleef leven of doodging, en of ik nu krankzinnig of een onnozele werd. Juist op dat moment kwam een politieman de naald en de drugs brengen. Hij bedreigde me door te zeggen: “Zul je nu praten of niet? Als je niet praat, zal ik je hiermee inspuiten!” Zonder enige angst zei ik: “Doe wat je wil. Wat er ook gebeurt, het is jouw schuld.” Toen hij zag dat ik niet bang was, zei hij wreed: “Vooruit, haal de naald met het aidsvirus! We zullen haar daarmee inspuiten!” Toen ik nog steeds geen angst toonde, knarste hij zijn tanden van woede en zei: “Jij heks. Je bent taaier dan Liu Hulan!” Toen smeet hij de naald op de tafel. Ik voelde me zielsgelukkig. Nadat ik getuige was geweest van de manier waarop Gods woorden me de weg hadden gewezen om Satan opnieuw te vernederen, kon ik niet anders dan een gebed van dankbaarheid op te zenden naar God. Eindelijk beseften de politieagenten dat ze de gewenste informatie niet uit me zouden krijgen. Daarom liepen ze terneergeslagen weg.

Nadat ze al haar kaarten vruchteloos had uitgespeeld, kon de politie niet anders dan me naar een huis van bewaring te sturen. Zodra ik daar aankwam, hitsten de bewakers de andere gevangenen op door te zeggen: “Ze gelooft in Bliksem uit het oosten. Geef haar een warm welkom!” Voordat ik ook maar een kans had om te reageren, verdrongen meerdere gevangenen zich om me heen en sleepten me naar het toilet. Nadat ze mijn kleren hadden uitgetrokken, gingen ze ertoe over om me te wassen in ijskoud water. Elke kan koud water die over me werd uitgegoten, voelde als een steen die mijn lichaam trof, ijskoud en pijnlijk. Ik kreeg het zo koud dat ik overal huiverde. Ik hurkte neer op de grond, met mijn hoofd in mijn handen, en riep steeds weer Gods naam aan in mijn hart. Na enige tijd zei een van de gevangenen: “Oké, oké, dat is genoeg. Ik wil niet dat ze ziek wordt.” De gevangenen die me zo straften, hielden pas op toen ze de gevangene dat hoorden zeggen. Toen ze vernam dat ik al vijf dagen lang niets had gegeten, gaf ze me op etenstijd een half gestoomd maïsbrood. Ik besefte heel goed dat het ging om Gods begrip voor mijn zwakheid en dat Hij die gevangene ertoe bewoog om me te helpen. Ik zag dat God altijd met me was en uit de grond van mijn hart dankte ik God voor Zijn genade en redding.

In het huis van bewaring leefde ik samen met allerlei soorten andere gevangenen. Elk van onze drie maaltijden bestond uit een stuk gestoomd maïsbrood en twee repen gezouten koolraap; of anders een kom koolsoep waarin insecten dreven en die bijna geen kool bevatte. Eens per week kregen we een maal van fijn graan, dat nog steeds niets meer voorstelde dan een gestoomd broodje met de omvang van een vuist en mijn honger totaal niet kon stillen. Behalve het opzeggen van de gevangenisregels kregen we in dat oord elke dag een hoeveelheid werk, het maken van kleine handwerken, wat onmogelijk uit te voeren was. Omdat mijn handen waren beschadigd door de strakke handboeien, en omdat ze zoveel elektrische schokken hadden gekregen dat ik daarin geen enkel gevoel meer had, en omdat de handwerken die we moesten maken, ook nog eens zo klein waren, kon ik ze niet vasthouden en was ik niet in staat om mijn te zware werklast te voltooien. Eens, omdat ik mijn werk niet had voltooid, zorgden de gevangenisbewaarders ervoor dat de andere gevangenen me de hele nacht in de gaten hielden, om te voorkomen dat ik in slaap zou vallen. Ik moest ook regelmatig voor straf op wacht staan en mocht slechts vier uur per nacht slapen. Gedurende deze tijd bleef de politie van de CCP me voortdurend ondervragen. Ze hadden zelfs mijn zoon ertoe aangezet om me een brief te schrijven, om zo te proberen me ertoe te verleiden God te verraden. Maar dankzij de bescherming en leiding van God kon ik door Satans sluwe listen heen kijken en kon ik keer op keer weer getuigenis afleggen. Ondanks het feit dat ze er niet in waren geslaagd om iets bezwarends te weten te komen, beschuldigden ze me nog steeds van het ‘verstoren van de openbare orde’ en veroordeelden ze me tot drie jaar van heropvoeding door arbeid.

Op 25 december 2005 had ik mijn gevangenisstraf uitgediend en werd ik vrijgelaten. Nadat ik deze strijd tussen gerechtigheid en slechtheid had ervaren, hoewel ik zowel lichamelijk als geestelijk had geleden, kreeg ik toch inzicht in veel waarheden en zag ik duidelijk het duivelse wezen van de CCP-overheid die zich tegen God verzet. Ook kreeg ik enig waar begrip van Gods almacht, soevereiniteit, wonderbaarlijkheid en wijsheid. Ik ervoer waarachtig Gods liefde voor mij en Zijn redding. Terwijl die duivels me martelden en vervolgden, waren het de tijdige verlichting en leiding van Gods woorden die mijn ferme ondersteuning vormden, en die me de vastbeslotenheid en moed gaven om Satan tot het bittere einde te bestrijden. Toen Satan allerlei sluwe listen uitprobeerde om me te verleiden en me ertoe te verlokken om God te verraden, was het God die Zijn woorden precies op tijd gebruikte om me te waarschuwen en te leiden en om het stof van mijn geestelijke ogen te wissen, zodat ik Satans plannen kon doorzien en standvastig kon blijven in mijn getuigenis. Toen die duivels me zo vreselijk martelden dat de dood te verkiezen leek en mijn leven aan een zijden draad hing, werden Gods woorden de basis van mijn overleven. Ze schonken me een geweldig geloof en kracht, en stelden me in staat me te ontrukken aan de greep die de dood op me had. Al deze dingen maakten het me mogelijk om Gods mooie en vriendelijke essentie te zien: alleen God heeft de mensheid lief. De CCP-overheid daarentegen, deze bende van Satan en duivels, kan mensen alleen maar bederven, beschadigen en verscheuren! Vandaag, met het oog op de steeds woestere aanvallen die door de CCP-overheid worden gedaan op De Kerk van Almachtige God, ben ik vastbesloten om deze oude duivel, de CCP-overheid, te verzaken, om mijn hart aan God te geven en mijn uiterste best te doen om de waarheid na te jagen en ernaar te streven God lief te hebben. Ik zal Gods evangelie van het koninkrijk verspreiden en alle mensen voor God brengen die oprecht geloven in God, die verlangen naar de waarheid en die zo diep bedrogen zijn door de CCP-overheid, zodat ik Hem mag terugbetalen omdat Hij mij genadig Zijn redding heeft verleend!

uit ‘De Kerk van Almachtige God’



Door het lezen van Gods woorden en een nog wredere vervolging door de communistische overheid was ik in staat duidelijk te zien dat de communistische partij de belichaming van Satan was; het was de vijand van God zoals die in de Bijbel wordt voorgesteld: “De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt” (Openbaring 12:9).

Door Mo Zhijian, provincie Guangdong

Ik ben geboren in een arme, afgelegen bergstreek waar we vele generaties lang wierook brandden en Boeddha vereerden. Overal verspreid in het land staan Boeddha tempels waar alle families naartoe gingen om wierook aan te steken; er was niemand die in God geloofde. In 1995 woonden mijn vrouw en ik in een ander gedeelte van het land waar wij in de Heer Jezus geloofden. Na onze terugkeer begonnen we het evangelie te verspreiden en het aantal mensen dat ook ging geloven, groeide al snel tot boven de honderd. Omdat steeds meer mensen in God gingen geloven, werd de lokale overheid ongerust. Op een dag in 1997 werd ik door de plaatselijke politie op het bureau ontboden. Daar werd ik opgewacht door de chef van het Bureau voor Lokale Openbare Veiligheid, de chef van het Bureau voor Nationale Veiligheid, de chef van het Bureau voor Geloofszaken en het hoofd van het politiebureau, plus nog enkele politieagenten. De chef van het Bureau van Openbare Veiligheid vroeg: “Waarom geloof je in God? Met wie onderhoud je contact? Waar kwamen de Bijbels vandaan? Waarom ga je niet naar de Driezelf Kerk voor bijeenkomsten?” Ik zei: “De mens is door God geschapen; al het zonlicht, de lucht en het water is door God geschapen; het is de wet van hemel en aarde dat mensen in God geloven en Hem aanbidden. De nationale grondwet garandeert trouwens uitdrukkelijk dat burgers vrijheid van godsdienst hebben, dus waarom mogen wij niet vrijelijk in God geloven?” De chef van het Bureau voor Geloofszaken zei: “Er zijn grenzen aan de vrijheid van godsdienst, zoals bij een vogeltje in zijn kooi; hoewel zijn vleugels en pootjes niet gebonden zijn, kan het zich alleen binnen in de kooi bewegen.” Toen ik hem deze valsheden hoorde uitspreken, was ik verontwaardigd en boos, en ik zei: “Dan liegt de nationale overheid tegen haar eigen mensen!” Toen ze me dat hoorden zeggen, beseften ze dat ze fout zaten en wisten ze niets meer te zeggen, dus lieten ze me naar huis gaan. Ik was destijds niet goed op de hoogte van de essentie van de vervolgingen door de communistische overheid van gelovigen, maar dat veranderde in 1999, toen ik het werk van Almachtige God van de laatste dagen accepteerde. Door het lezen van Gods woorden en een nog wredere vervolging door de communistische overheid was ik in staat duidelijk te zien dat de communistische partij de belichaming van Satan was; het was de vijand van God zoals die in de Bijbel wordt voorgesteld: “De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt” (Openbaring 12:9).

Op de ochtend van 28 juni 2002, het was net na vijf uur, maakte ik me gereed voor een bijeenkomst met enkele broeders en zusters, toen we plotseling op de deur hoorden bonzen. We verstopten snel de boeken met Gods woord en deden daarna de deur open, toen er onverwacht een tiental politieagenten kwam binnenstormen. Ze hadden stroomstokken en geweren in hun handen en dwongen ons gehurkt bij elkaar te gaan zitten met de handen op ons hoofd. Nadat deze gemene politie ons in bedwang hadden, als dieven die een dorp waren binnengevallen, gingen ze elke kamer binnen en maakten er een enorme puinhoop van: ze gooiden ons beddengoed en onze kleren overal verspreid op de vloer. Ik had wel eens scènes op televisie gezien waarin de georganiseerde misdaad en dieven plunderend en stelend rondtrokken, maar ik had nooit gedacht dat de ‘politie van de mensen’ net zo zou doen als die slechteriken op de televisie. Ik was doodsbang en bezorgd dat ze de boeken met Gods woord zouden vinden. Ik bad voortdurend in stilte en vroeg God over ons te waken en ons te beschermen. Na mijn gebeden zag ik de fantastische daden van God. De agenten haalden het hele huis overhoop en zochten naar en confisqueerden onze persoonlijke bezittingen, maar de boeken met Gods woord vonden ze niet. Ik wist dat Gods almacht en bescherming daarvoor verantwoordelijk waren en dat God met ons was, en mijn geloof in God werd nog sterker. Daarna namen ze ons mee naar het politiebureau en brachten ze ons ’s avonds naar een gevangenis en sloten ons op. Drie dagen later kregen we ieder een boete van 300 yen, die we moesten betalen om vrij te komen. Ik voelde een diepe afkeer van het communistische regime dat zich als een wreed en onredelijk roofdier gedroeg en mensen hun vrijheid van godsdienst ontnam. Ongewild dacht ik aan Gods woorden: “Duizenden jaren lang is dit het land van vuil geweest, het is ondraaglijk smerig, ellende heerst alom, geesten waren overal ongebreideld rond met trucjes en misleiding, ze doen ongefundeerde beschuldigingen,[2] zijn meedogenloos en kwaadaardig, vertreden deze spookstad en laten de plaats bezaaid met dode lichamen achter; de stank van ontbinding bedekt het land en doordringt de lucht, en het wordt zwaar bewaakt.[3] Wie kan de wereld voorbij het uitspansel zien? […] Godsdienstvrijheid? De wettelijke rechten en belangen van burgers? Die zijn allemaal trucjes om zonde te bedekken!” (‘Werk en intrede (8)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). In deze Chinese spookstad had de regerende partij van China banners opgehangen met het opschrift: ‘vrijheid van godsdienst en respect voor mensenrechten’, maar ze vervolgden God zonder terughoudendheid en ze vervolgden en arresteerden mensen die God volgden. Ze wilden niet dat mensen in God geloofden en het juiste levenspad bewandelden; ze waren erop gebrand om alle gelovigen in één enkele klap weg te vagen. We hadden de wet niet overtreden en hadden verder ook niets misdaan; we hadden alleen het evangelie verspreid om de mensen kennis te laten maken met God en God te aanbidden, en hun een uitweg te bieden uit hun leven vol duisternis en pijn. Toch wilde de communistische politie ons arresteren en ons gevangen zetten en beboeten, in plaats van zich druk te maken om de kwaadwillende mensen die betrokken waren bij prostitutie, moord en brandstichting, en fraude en bedrog – dat soort mensen lieten ze met rust. Het werd me duidelijk dat de communistische regering een duivelse groep was die zich verzette tegen God, mensen verblindde en mensen bedroog; zij was de vijand van God.

Op 28 november van datzelfde jaar deelden enkele broeders en zusters en ik het evangelie met een religieuze leider. Maar we werden aangegeven door een kwaadaardig persoon en ongeveer tien politieagenten omsingelden ons gebouw en braken door de deur. Ze hadden geweren en wapenstokken in hun handen en ze schreeuwden: “Geen beweging! Handen omhoog!” Ze fouilleerden ons en stalen ons geld en onze waardevolle spullen ter waarde van 5000 yuan. We moesten de handen op ons hoofd leggen en gehurkt gaan zitten met het gezicht naar de muur. Twee jonge zusters waren bang en ik zei tegen hen: “We hebben niets verkeerd gedaan, wees maar niet bang.” Zodra ik dat had gezegd, kwam er gelijk een stel politieagenten op me af die me begonnen te stompen en te trappen, en me op de grond gooiden. Ze keerden elke kamer binnenstebuiten en maakten er een puinhoop van. Ze gedroegen zich barbaarser en ruwer dan dieven die een dorp plunderen. Een van de zusters wilde niet naar buiten komen, waarna een gemene agent naar haar toe rende, haar stevig beetpakte en haar mee naar buiten trok. Een andere gemene agent zag dat ze een mooie vrouw was en begon haar aan te randen door haar over haar hele lichaam te betasten. De zuster liet een hulpeloos gejammer horen, en gelukkig kwam de huisbaas op dat moment langs, die er een einde aan maakte waarna de zuster kon ontkomen aan het geweld. Op dat moment besefte ik dat slogans zoals ‘de politie van de mensen is voor de mensen – als er problemen zijn, bel ons dan’ en ‘de politieagenten zijn de beschermengelen van het volk’ allemaal leugens waren. Deze gemene agenten vormden een bende van plaatselijke schurken en gangsters! Later duwden ze ons in een politiewagen en brachten ze ons naar het politiebureau. Daarna deden ze ons de handboeien om en lieten ze ons twee dagen en nachten zonder eten of drinken in de gang zitten. Ik kon alleen maar voortdurend stilletjes bidden en God vragen ons te leiden, ons geloof en kracht te geven zodat we hier ook konden getuigen. Later ondervroeg de politie een broeder, en toen ze niet tevreden waren met zijn antwoorden, duwden een paar gemene agenten hem op de grond, terwijl een andere gemene agent hondenpoep in zijn mond propte. De mentale gesteldheid van die broeder werd zwaar op de proef gesteld. Toen ik dit zag gebeuren, raakte ik erg van slag en werd ik woedend vanbinnen. Ik had willen opspringen en die agenten in stukken willen scheuren, maar Gods woord leidde mijn hart: “Nadat ik dit gezegd heb, voel ik een beetje medelijden voor mijn broeders en zusters die ook in dit land vol vuilheid leven. Daardoor heb ik haat ontwikkeld jegens de grote rode draak. […] Wij zijn allemaal slachtoffers. Daarom haat ik hem diep van binnen en kan ik niet wachten om hem te vernietigen. Hoewel, als ik er nog eens over nadenk, dit geen nut zou hebben en het God alleen maar last zou bezorgen. Daarom kom ik op deze woorden terug – ik richt mijn hart op het doen van Zijn wil – God liefhebben. Dat is het pad dat ik kies – het is het pad dat ik, een van Zijn schepselen, moet gaan. Dit is hoe ik mijn leven moet leven. Dit zijn woorden uit mijn hart en ik hoop dat mijn broeders en zusters moed zullen putten uit het horen van deze woorden zodat mijn hart een beetje vrede kan vinden. Want het is mijn doel om Gods wil te doen en zo een leven vol betekenis en glans te leiden. Op deze manier zal ik zonder spijt kunnen sterven, met een hart vol dankbaarheid en troost. Wil je dat doen? Ben jij iemand met zo’n voornemen?” (‘Het pad … (2)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). De woorden van God kalmeerden me, en omdat ik Gods woord probeerde te begrijpen, begreep ik Gods wil. God had al lang een ongelooflijke hekel aan deze gemene duivels, Hij zou ze allemaal willen vernietigen, maar om Gods werk van de laatste dagen te voltooien en ons te vervolmaken, moet Hij gebruikmaken van de inspanningen van Satan. God gebruikt de vervolging van Satan om ons onderscheid te kunnen laten maken, waardoor we de volledige lelijke tronie en duivelse kern van de communistische regering te zien krijgen. Vervolgens kunnen we die verloochenen en die relatie verbreken en ons met heel ons hart tot God wenden. God weet de fanatieke vervolging van de communistische partij altijd te doorstaan om betere resultaten van Zijn werk te krijgen. Dus zo erg was het niet dat ik een paar ontberingen moest doorstaan om verlossing te vinden als onderdeel van de schepping. God heeft me verlicht en me geloof en kracht gegeven. Ik wil Christus nastreven en volledig overtuigd zijn om Gods wil uit te voeren, God lief te hebben! Op dat moment wilde ik alleen dat God ons zou leiden en ons zou behouden om via de vervolging van Satan te getuigen voor God. Ik wenste dat we onze liefde voor God konden inzetten om Satans trucs te dwarsbomen waardoor hij jammerlijk zal falen.

Op de derde avond bracht de politie ons over naar het Bureau voor Lokale Openbare Veiligheid en ondervroegen ze ons de hele nacht. Een van de onderdirecteuren gebruikte eerst aardige woorden om me te verleiden: “Beken nu maar! Je hebt een vrouw en kinderen en ouders thuis die je moet onderhouden; als je snel bekent, kun je naar huis, oké?” Toen ik dat hoorde, kwam ik even in de verleiding, en ik dacht: als ik hem een paar onbelangrijke dingen vertel, dan mag ik gaan en hoef ik hier niet langer te lijden. Op dat moment werd ik wakker geschud door Gods woorden: “Ik zal niet meer genadig zijn voor hen die mij in het geheel niet trouw zijn in tijden van verdrukking, want mijn genade reikt maar zover. Bovendien kan ik geen sympathie opbrengen voor degenen die mij eens hebben verraden, nog minder wil ik geassocieerd worden met mensen die hun vrienden verraden. Dit is mijn gezindheid, wie de persoon ook maar mag zijn” (‘Voor je bestemming moet een toereikend aantal goede daden voorbereiden’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Via Gods majesteitelijke woorden kreeg ik het gevoel dat God naar mij beneden keek en op een antwoord van mij wachtte. Ik liet mijn nare gedachte vervolgens snel varen en vol van strenge rechtvaardigheid zei ik: “Sinds ik hier ben, heb ik er niet over nagedacht om te vertrekken!” Toen de gemene agent doorhad dat zijn list niet werkte, toonde hij zijn ware duivelse gezicht, en hield de plaatsvervanger een emmer vol brijvoer voor varkens boven mijn hoofd alsof hij het over me heen wilde gieten. Ik zei tegen hem: “Dit is een wrede en ongebruikelijke straf om een verklaring af te dwingen.” Toen hij dat hoorde, stopte hij plotseling en zette hij de emmer weer neer zonder het over me uit te gieten. Een andere gemene agent met leren schoenen aan ging met zijn hak boven op mijn grote teen staan en rolde hem zo hard als hij kon een hele tijd heen en weer. De scherpe pijn trok door mijn hele lichaam en ongewild schreeuwde ik het uit van pijn. De kleren die ik droeg waren doorweekt van het zweet, maar de gemene agent was woest en bleef maar op mijn grote teen stampen en ermee rollen totdat de nagel losliet. Mijn teen was toen al verminkt en bloederig. Onder die helse pijn riep ik herhaaldelijk om God en vroeg ik Hem mijn hart te beschermen, zodat ik niet zou toegeven aan Satan en ik voor Hem zou kunnen getuigen. De wreedheid van de duivel gaat veel verder dan dit. Ik zag een broeder terugkomen van een verhoor waarbij hij was gemarteld, en al zweefde op het randje van de dood; zijn hele lichaam zat onder de wonden en blauwe plekken en hij zag eruit alsof hij stervende was. De gemene agenten waren bang dat hij dood zou gaan, dus lieten ze hem met tegenzin vrij. Daarna brachten ze mij en een broeder en een zuster naar het SWAT-team van de stad voor verdere ondervraging.

Toen we bij het SWAT-team aankwamen, werden we gedwongen ons helemaal uit te kleden. Onze handen werden in de boeien geslagen en ze bevestigden kettingen rond onze enkels. Om ons te vernederen moesten we drie rondjes over de binnenplaats huppen. Daarna werden we alle drie afzonderlijk in een cel gezet. De mensen die hier gevangen zaten, waren allemaal moordenaars, allemaal als duivels en monsters. De gemene agent gaf de gevangenen opdracht mij te kwellen, maar door Gods bescherming weigerden de gevangenen niet alleen om mij te treiteren, ze zorgden zelfs voor mij. Na vier dagen probeerden de gemene agenten mij te dwingen God te verraden en mijn broeders en zusters uit te leveren, maar ik wilde niet praten. Ze sleepten mij en een andere broeder naar de binnenplaats waar ze ons aan handen en voeten boeiden. We kregen een zwarte zak over ons hoofd en ze hingen ons aan een boom midden op de binnenplaats. In een aanval van opperste wreedheid lieten ze op meerdere plaatsen op de boom mieren vrij, die daarna de hele tijd over ons heen kropen en ons beten. De kwelling van duizenden mierenbeten is vergelijkbaar met duizenden pijlen door het hart, waardoor de dood op dat moment aantrekkelijker leek dan het leven. Ik kon alleen uit alle macht tot God bidden om mijn hart en geest te beschermen, zodat Hij mij wil en kracht zou geven in mijn lijden, waardoor ik verraad van God zou kunnen weerstaan. En toen verschenen Gods woorden in mijn gedachten: “alle mensen ondergaan de laatste narigheden voor mij. Begrijpen jullie mijn wil? Dit is het laatste wat ik van de mens eis, ik hoop echter dat alle mensen een sterke, klinkend getuigenis zullen geven over mij voor de grote rode draak, dat zij zich om mijnentwille kunnen opofferen voor een laatste keer en mijn eisen nog een keer zullen inwilligen. Kunnen jullie dit echt wel aan? Jullie waren niet in staat om mijn hart te bevredigen in het verleden. Kunnen jullie dit patroon veranderen tijdens het laatste stadium?” (‘Hoofdstuk 34’ van Gods woorden aan het hele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Door Gods woorden vulde mijn hart zich met kracht. Omdat God ons wilde redden, onderging Hij op alle mogelijke manier de vervolging door de communistische regering. Hij had geen plaats om Zijn hoofd te ruste te leggen en geen plaats die Hij Zijn thuis kon noemen. Tegenwoordig kan ik lijden met Christus; dit is Gods liefde voor mij en Gods verheffing van mij. Zolang ik God eer kan bewijzen, ben ik gelukkig en bereid te sterven. Ik vertrouwde op Gods woord om elke minuut en seconde van de pijn te doorstaan. Ze hebben ons twee dagen en nachten aan de boom laten hangen. Op de derde dag kon ik het echt niet meer aan. Het was aan het begin van de winter, het regende en ik had alleen maar een dun kledingstuk aan. Ik was aan mijn blote voeten in de boom gehangen en had niets te eten of drinken gekregen. Door de honger en de kou, maar ook door de ondraaglijke pijn wilde ik het liefste sterven; het enige wat ik kon doen was bidden met mijn hele ziel en zaligheid. Ik was doodsbang dat ik door de zwakte van het vlees de kwelling niet zou kunnen doorstaan en God zou verraden. Dwars door de pijn heen herinnerde ik me de apostel Stefanus uit het Tijdperk van Genade. Hij werd gestenigd door een menigte, omdat hij het evangelie van de Heer Jezus verspreidde. Voor zijn dood vroeg hij God zijn geest te aanvaarden. Vervolgens bad ik tot God: “O God, mijn vlees is te zwak en ik heb meer pijn dan ik kan verdragen. Ik wil graag dat u mijn geest ontvangt, want ik sterf liever dan dat ik u verraad.” Na het bidden gebeurde het opmerkelijkste wonder: ik kreeg een buitenlichamelijke ervaring en ik werd naar een grasveld geleid. Om me heen zag ik welig groen gras en overal liepen koeien en schapen. Ik was buitengewoon rustig en ik kon niet anders dan God luidkeels eren: “De vleesgeworden God is verschenen in China, waar Hij de waarheid verkondigt om over mensen te oordelen en hen te zuiveren. Zijn woorden zijn als een scherp zwaard, vol gezag. Ze oordelen over Zijn mensen, zuiveren en redden hen. Prijs Gods almacht en wijsheid om de rode draak te gebruiken in Zijn dienst, een groep overwinnaars te maken en Satans machten te verslaan. Prijs Gods rechtvaardige gezindheid die nu volledig is geopenbaard. Prijs Almachtige God, omdat Hij nederig verborgen en zo beminnelijk is. Prijs Almachtige God! Uw daden zijn echt schitterend! Prijs Almachtige God voor de glorie die Hij heeft gewonnen. De bliksem flitst van oost naar west en wijze maagden worden door het licht aangetrokken. Mensen van elk volk en land komen terug voor God, knielen neer om God te aanbidden en Zijn oordeel te aanvaarden. Prijs God voor Zijn terugkeer in de laatste dagen om de mensheid de weg van eeuwig leven te schenken. Prijs Gods rechtvaardige oordeel voor het zuiveren en redden van de mensheid. Prijs God, omdat Hij Zijn grote werk heeft voltooid en omdat Zijn woorden alles hebben volbracht. Alle naties en alle volken prijzen Almachtige God! Elke schepping van God komt om Almachtige God te prijzen! Geprezen zij u, Almachtige God! Allen komen om u te prijzen! Geprezen zij u! Prijs Almachtige God!” (‘Alle naties en alle volken prijzen Almachtige God’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Terwijl ik mezelf volledig had ondergedompeld in deze weergaloze vreugde en langs de grenzen van de vrijheid leefde, verdween de pijn, de honger en de kou ondanks dat ik nog steeds aan de boom was opgehangen, en ook de pijn van de bijtende mieren verdween. Toen ik ontwaakte, was de derde nacht al aangebroken en haalden de gemene agenten me naar beneden. Ik had er drie dagen gehangen en ik was er niet aan doodgegaan; ik zat zelfs vol levenslust. Dit was de ware almachtige kracht en wonderbaarlijke bescherming van God! Ik eerde God en dankte Hem uit het diepst van mijn hart.

Op de vierde dag werd ik door de gemene agenten ondervraagd en probeerden ze me opnieuw te dwingen mijn broeders en zusters te verraden; ze dwongen me ook toe te geven dat ik in Xie Jiao geloofde, waarmee ik God verraadde en de ware weg verliet. Door de verlichting door God dacht ik aan Gods woord: “Terwijl ze beproevingen ondergaan, is het normaal dat mensen zwak zijn, of negativiteit in zich hebben, of dat ze geen duidelijkheid hebben over Gods wil of hun pad om te praktiseren. Maar in ieder geval moet je vertrouwen hebben in Gods werk en God niet verloochenen, zoals Job” (‘Degenen die volmaakt gemaakt moeten worden, moeten loutering ondergaan’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Door Gods woord had ik de moed om de waarheid in praktijk te brengen en van God te getuigen. Wat er ook zou gebeuren, ik kon God noch weerstaan noch Hem lasteren. Daarom zei ik stoer en vol vertrouwen: “Ik geloof in Almachtige God, die de enige ware God is en heerst over alle dingen! Ik geloof niet in Xie Jiao, jij verdraait de waarheid en probeert me erin te luizen!” Toen een van de gemene agenten dat hoorde, werd hij razend. Hij greep een hoge houten kruk en begon als een waanzinnige op me in te beuken. Hij sloeg net zo lang tot ik bloed spuugde. Ik lag verlamd en buiten bewustzijn op de grond. Toen ze zagen dat ik bewusteloos was, gooiden ze koud water over me heen om me weer bij te brengen en me opnieuw af te ranselen. Door deze duivelse en onmenselijke aframmeling waren mijn borst en rug helemaal bont en blauw en had ik veel interne verwondingen opgelopen. Een week later plaste ik alleen maar bloed, en bleek dat mijn rechternier ernstig beschadigd was (ook nu is die nog zeer pijnlijk). Toen de gemene politie een maand later nog geen bewijzen had gevonden, bedachten ze valse beschuldigingen die ze me dwongen te ondertekenen. Daarna sloten ze me op in de stadsgevangenis. Drie maanden later beschuldigden ze mij van het ‘tenietdoen van het uitoefenen van sociale wetgeving’ en veroordeelden ze mij tot een jaar heropvoeding in een werkkamp. In dat kamp waren de leefomstandigheden onmenselijk. Ik had elke dag honger en ik moest zo’n tien uur per dag werken. Ik werd vaak getreiterd en beledigd door de gevangenispolitie en ze gebruikten hun stroomstokken op mij of sloten me op in een kleine, donkere ruimte. Als God niet over mij had gewaakt en me niet had beschermd, zou de gemene politie me hebben doodgemarteld. Op 7 november 2003 zat mijn straf erop en werd ik vrijgelaten uit deze hel op aarde.

Na die wrede vervolging besefte ik dat de slogans van de regering, zoals ‘de communistische partij is geweldig, roemrijk en correct’ en ‘China kent vrijheid van godsdienst’ en andere uitspraken, slechts uitdrukkingen zijn van een duister complot om het publiek te bedriegen en de burgers voor de gek te houden. Ik haat deze oude duivel vanuit het diepst van mijn hart. Hij spreekt vleiende woorden maar doet uitzonderlijk slechte dingen. Om het werk van God van de laatste dagen uit te bannen en van China een atheïstische plek te maken, vervolgt en doodt hij gelovigen zonder enige scrupule. De mate van wreedheid is ongelooflijk en heeft veel mensen doen koken van woede. Ik denk aan hoe ik voortdurend wrede martelingen moest ondergaan en bekentenissen werden afgedwongen, en hoe erg ik werd gepijnigd tijdens de verhoren door demonen. Ik ben verschillende keren bewusteloos geraakt en als God me niet had beschermd, zou ik door die duivels doodgemarteld zijn. In tijden van mijn allergrootste zwakheid gaf het woord van Almachtige God mij voortdurend hoop: “Hebben jullie ooit de zegeningen aanvaard die jullie zijn gegeven? Hebben jullie ooit naar de beloften gestreefd die er vanwege jullie gedaan zijn? Onder leiding van mijn licht kunnen jullie echt de wurggreep van de duistere krachten wel doorbreken. In het donker zullen jullie zeker het licht dat jullie begeleidt niet uit het oog verliezen. Jullie zullen beslist meester van de schepping zijn. Jullie overwinnen Satan beslist. Als het koninkrijk van de grote rode draak ten onder gaat, zullen jullie ongetwijfeld opstaan tussen de talloze massa’s om mijn overwinning te bewijzen. Jullie zullen beslist resoluut en standvastig zijn in het land van Sinim. Door jullie lijden zullen jullie de zegen erven die van mij komt, en zullen jullie mijn glorie door het hele universum uitstralen” (‘Hoofdstuk 19’ van Gods woorden aan het hele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Het woord van God was solide, daar kon ik op vertrouwen. Het zorgde ervoor dat ik tijdens de extreme pijn en zwakte van de verlichting en de leiding van Gods woord heb mogen genieten, wat de enige manier was om door deze duistere en langdurige periode heen te komen. Hoewel ik vele keren door de CCP overheid ben gearresteerd en vervolgd, en mijn vlees meedogenloze wreedheden en kwellingen heeft doorstaan, begrijp ik nu vele waarheden die ik voorheen niet begreep, en ik zie duidelijk de duivelse essentie van het reactionaire kwaad binnen de Chinese overheid. Ik heb ook de ware liefde van Almachtige God voor mij ervaren en heb geproefd van Gods almachtige wijsheid en wonderbaarlijke daden. Het prikkelt me om te zoeken God lief te hebben en Hem tevreden te stellen. Ik vervul mijn kerkelijke plichten nog steeds op dezelfde manier als in het verleden; ik volg God op de juiste levensweg, ik ben op zoek naar de waarheid en probeer een zinvol leven te leiden.

Voetnoten:

2. “Ze doen ongefundeerde beschuldigingen” verwijst naar de methoden waardoor de duivel mensen schade toebrengt.

3. “Zwaar bewaakt” geeft aan dat de methoden waardoor de duivel mensen leed berokkent bijzonder kwaadaardig zijn en mensen zozeer onder de duim houden dat ze geen ruimte hebben om te bewegen.

I BUILT MY SITE FOR FREE USING