Dank God! Uw oordeel en tuchtiging heeft me op tijd wakker gemaakt om mij duidelijk mijn ware gezicht te laten zien dat afkomstig is van de verdorvenheid van Satan en hierdoor kon ik de echte haat opbrengen ten aanzien van mijn satanische aard. Vanaf dit moment, keer ik mij af van de aard van Satan die in mij is. Ik zal niet langer voor mijzelf vechten.

Door He Jiejing, provincie Guangxi

Een zuster en ik werkten samen aan het herzien van artikelen. Toen we samenkwamen, besefte ik dat het niet uitmaakte of het nu ging om zingen, dansen, het ontvangen van Gods woord of het communiceren van de waarheid, ze was in elk opzicht beter dan ik. De broeders en zusters van het gastgezin hadden haar allemaal graag en wilden met haar praten. Hierdoor was mijn hart erg onrustig en het voelde alsof ik genegeerd werd − zelfs tot het punt waar ik dacht dat zolang zij daar was, er voor mij geen plaats was. In mijn hart begon ik te voelen dat ik haar beu was en niet bereid om haar te vergezellen bij het vervullen van onze taken. Ik hoopte dat ze zou weggaan zodat de broeders en zusters mij graag zouden hebben en mij hoog zouden achten.

Op een dag kwam er een leider naar ons toe. Vanwege haar negatieve gesteldheid had de zuster overplaatsing aangevraagd naar andere taken. Toen ik haar dit hoorde zeggen raakte ik erg opgewonden. Ik dacht: ik hoopte altijd dat jij zou weggaan. Als jij weggaat, ben ik van mijn probleem verlost. Daarom wilde ik dolgraag dat de leider haar onmiddellijk een andere opdracht zou geven. Maar het ging niet zoals ik gehoopt had. De leider gaf haar niet alleen geen nieuwe opdracht maar sprak geduldig de waarheid met haar en hielp haar om haar situatie te veranderen. Toen ik dit zag, voelde ik mij bijzonder onrustig en hoopte nog meer dat de zuster zou weggaan. Ik dacht: als ze deze keer niet vertrekt, wanneer zal ik dan verlost zijn van dit probleem? Ik moet een manier bedenken waardoor ze snel vertrekt. Daarom maakte ik van de gelegenheid gebruik om, toen de zuster niet aanwezig was, de leider verdere details te geven, door te zeggen: “Meestal belet haar negatieve gesteldheid haar om zich op haar taak te concentreren. Nu is ze de werking van de Heilige Geest kwijt en heeft het al invloed gehad op het werk van de kerk in het bewerken en samenstellen van artikelen. U kunt haar evengoed een nieuwe opdracht geven. Zuster X heeft misschien meer toegevoegde waarde dan de zuster waar ik nu mee samenwerk.” Zodra ik dit had gezegd, sprak Gods woord verwijtend tot mij: “Wrede, meedogenloze mensheid! Het samenzweren, gekonkel en knokken, het bijeen schrapen van reputatie en fortuin, de wederzijdse afslachting; wanneer zal er ooit een einde aan komen? God heeft honderdduizenden woorden gesproken, maar niemand is tot bezinning gekomen. [...] Hoeveel onderdrukken en discrimineren anderen niet om hun eigen status te handhaven?” (‘De slechten zullen zeker worden gestraft’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Geconfronteerd door Gods oordelende woorden voelde het alsof God mij onder vier ogen streng berispte. Ik begon onmiddellijk te beven van angst en kon niet anders dan bang zijn voor de woorden die ik net had uitgesproken. Ben ik niet zoals mensen waarover het woord van God sprak en die “anderen onderdrukken en discrimineren om hun eigen status maar te handhaven”? Toen ik merkte dat de zuster waar ik mee samenwerkte, in elk opzicht beter was dan ik en dat de broeders en zusters haar allemaal graag mochten, kwam er jaloersheid in mijn hart. Ik was haar beu, discrimineerde haar en hoopte dat ze snel weg zou gaan zodat ik van mijn probleem verlost zou zijn. Om ervoor te zorgen dat de broeders en zusters aandacht voor mij hadden, zodat ik het gevoel had dat ik een bepaald aanzien bij hen had, maakte ik misbruik van de nare situatie van de zuster en roddelde over haar bij de leider, zogenaamd om het belang van de kerk te beschermen. Het was mijn ijdele poging de leider te gebruiken om haar te weg te krijgen. Mijn gedrag legde mijn ware aard volledig bloot en toonde mijn sinistere en boosaardige satanische gezindheid aan. Om een dictatuur te creëren, zal de grote rode draak alle middelen gebruiken die nodig zijn om dissidenten uit te roeien. Om in het middelpunt te staan van mijn broeders en zusters en ervoor te zorgen dat ze bij mij in de buurt willen zijn, heb ik diegenen die niet van belang waren voor mij op een slimme manier uitgeroeid. De grote rode draak is jaloers op degenen die groter zijn dan hij en vernietigt degenen met nobele bedoelingen. Ik was ook jaloers op deze zuster omdat ze in elk opzicht beter was dan ik en ik gebruikte betreurenswaardige methoden om haar te verjagen. De grote rode draak veroordeelt en slacht mensen voor zijn eigen doeleinden. Om mijn eigen doelen te bereiken, overdreef ik opzettelijk over de zuster. Mijn gedrag was precies hetzelfde als dat van de grote rode draak. De kerk had ervoor gezorgd dat we konden samenwerken om elkaar te helpen en bij te staan, zodat we met één hart en geest een goed werk konden doen om God te behagen. Het was ook zodat we onze sterke punten konden gebruiken om de zwakke punten van de ander te compenseren, zodat we meer waarheid konden begrijpen en verkrijgen en ons gezindheid veranderen. Maar ik begreep de wil van God in de verste verte niet. Toen ik zag dat de zuster in een nare situatie zat, heb ik niet alleen niet op liefde vertrouwd om haar te helpen, maar zag ook uit naar haar snelle vervanging om mijn positie te beschermen, tot het punt dat ik alle middelen zou gebruiken om mijn eigen doelen te bereiken. Als ik mij niet haast en mij bekeer, moet ik uiteindelijk worden vernietigd met de grote rode draak.

Dank God! Uw oordeel en tuchtiging heeft me op tijd wakker gemaakt om mij duidelijk mijn ware gezicht te laten zien dat afkomstig is van de verdorvenheid van Satan en hierdoor kon ik de echte haat opbrengen ten aanzien van mijn satanische aard. Vanaf dit moment, keer ik mij af van de aard van Satan die in mij is. Ik zal niet langer voor mijzelf vechten. Ik hoop beter met deze zuster te werken om onze taken te volbrengen en God tevreden te stellen. Ik zal meer bereid zijn om de waarheid te zoeken, het vergif van de grote rode draak af te werpen en daardoor als een echte persoon te leven om God te behagen!

uit ‘De Kerk van Almachtige God’ 

★⋰ * ⋱★⋰ *⋱★⋰*⋱★⋰ * ⋱★⋰ *★⋰ * ⋱★⋰ *⋱★⋰*⋱★⋰ * ⋱★⋰ *

🌻🌻 Lees meer getuigenissen van christenen te leren over Gods liefde en redding: https://nl.kingdomsalvation.org/videos/lifes-testimony.html

Almachtige God zegt: “Jullie moeten tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis”

Chenxi, provincie Hebei

Ze zeggen altijd dat je jeugd de mooiste en zuiverste tijd van je leven is. Misschien dat die jaren voor veel mensen vervuld zijn van mooie herinneringen, maar zelf had ik nooit verwacht dat ik mijn jeugd in de gevangenis zou doorbrengen. Het klinkt misschien vreemd, maar ik heb er geen spijt van. Die tijd achter de tralies was weliswaar vol verbittering en tranen, maar het was ook het kostbaarste geschenk van mijn leven en ik heb er heel veel aan gehad.

Ik werd geboren in een gelukkig gezin en als kind aanbad ik samen met mijn moeder Jezus. Toen ik vijftien was, raakten mijn ouders en ik ervan overtuigd dat Almachtige God de wedergekeerde Heer Jezus is en aanvaardden we blij Zijn werk van de laatste dagen.

Op een dag in april 2002, toen ik zeventien was, waren een zuster en ik onze plichten aan het vervullen. Om 1 uur ’s nachts waren we vast in slaap in het huis van onze gastvrouw toen we gewekt werden door luid, dringend geklop op de deur. We hoorden buiten iemand schreeuwen: “Doe de deur open! Doe de deur open!” Zodra de zuster die ons onderdak bood de voordeur opendeed, duwden diverse politieagenten die ineens helemaal open en dromden binnen, terwijl ze op agressieve toon zeiden: “Wij zijn van het Bureau Openbare Veiligheid.” Zodra ik die drie woorden hoorde, “Bureau Openbare Veiligheid”, werd ik onmiddellijk zenuwachtig. Waren ze soms hier om ons te arresteren vanwege ons geloof in God? Ik had verhalen gehoord over een paar broeders en zusters die gearresteerd en vervolgd waren vanwege hun geloof; was het mogelijk dat dat nu mij overkwam? Meteen begon mijn hart wild te bonzen en in mijn paniek wist ik niet wat ik moest doen. Daarom bad ik haastig tot God: “God, ik smeek u me terzijde te staan. Geef me geloof en moed. Wat er ook gebeurt, ik zal altijd bereid zijn voor u te getuigen. Ik smeek u ook me uw wijsheid te schenken en me de woorden te verlenen die ik moet spreken, en weerhoud me er alstublieft van dat ik u en mijn broeders en zusters verraad.” Nadat ik had gebeden, werd mijn hart gaandeweg kalmer. Ik zag de vier of vijf slechte politieagenten het huis als een stel bandieten doorsnuffelen en het beddengoed, elke kast en doos doorzoeken en zelfs onder het bed kijken, tot ze uiteindelijk een paar boeken met Gods woorden en een paar cd’s met hymnen vonden. Het hoofd van de groep zei met een kille stem: “Dat je deze zaken bezit, bewijst dat je in God gelooft. Kom met ons mee om een verklaring af te leggen.” Geschokt zei ik: “Als er iets te zeggen valt, kan ik dat gewoon hier zeggen; ik wil niet met jullie mee.” Meteen zette hij een grijns op en antwoordde: “Wees niet bang. Laten we gewoon even een tochtje maken om een verklaring af te leggen. Ik breng je heel snel weer terug.” Ik geloofde hem, dus ging ik met hen mee en stapte in de politiewagen.

Het kwam geen moment in me op dat dit tochtje het begin zou worden van mijn leven in de gevangenis.

Zodra we de binnenplaats van het politiebureau op reden, begonnen die slechte politieagenten tegen me te schreeuwen dat ik uit de auto moest komen. Hun gezichtsuitdrukking was pijlsnel veranderd en ineens leken ze totaal andere mensen dan daarvoor. Toen we het kantoor hadden bereikt, kwamen er een stel potige agenten achter ons aan naar binnen en gingen aan weerszijden van me staan. Nu ze ervan verzekerd waren dat ze me in hun macht hadden, brulde het hoofd van de groep slechte politieagenten tegen me: “Hoe heet je? Waar kom je vandaan? Met hoeveel zijn jullie in totaal?” Ik had net mijn mond opengedaan en was midden in mijn antwoord toen hij ineens op me afsprong en me tweemaal in het gezicht sloeg: klets, klets! Ik viel stil, zo verbijsterd was ik. Ik vroeg me af: waarom sla je me nou? Ik heb nog niet eens antwoord gegeven. Waarom doe je zo bruut en onbeleefd, totaal anders dan wat ik me had voorgesteld van de Volkspolitie? Vervolgens vroeg hij hoe oud ik was en toen ik eerlijk antwoordde dat ik zeventien was, sloeg hij me opnieuw tweemaal in het gezicht en schold me uit, omdat ik volgens hem leugens vertelde. Daarna sloeg hij me, ongeacht wat ik zei, keer op keer in het wilde weg in het gezicht tot ik zo ongeveer sterretjes zag, mijn hoofd tolde, mijn oren tuitten en mijn gezicht gloeide van de pijn. Toen begreep ik pas hoe het zat: deze slechte politieagenten hadden me hier helemaal niet naartoe gehaald om me vragen te stellen; ze wilden eenvoudigweg geweld gebruiken om me eronder te krijgen. Ik herinnerde me dat ik mijn broeders en zusters had horen zeggen dat het geen zin had om te proberen met deze gemene politieagenten te argumenteren, want dat zou alleen maar nog meer problemen veroorzaken. Nu ik dat zelf had ervaren, zei ik vervolgens helemaal niets meer, wat ze ook vroegen. Toen ze merkten dat ik niet praatte, schreeuwden ze tegen me: “Teef dat je bent! Ik zal je iets geven om over na te denken, anders kom je niet met een eerlijk verhaal!” Terwijl dat werd gezegd, verkocht een van hen me tweemaal een keiharde stomp tegen de borst, waardoor ik wankelde en met een klap op de grond viel. Daarna trapte hij me een paar keer hard, trok me overeind van de grond en gilde dat ik moest knielen. Ik gehoorzaamde niet, dus schopte hij me een paar keer tegen de knieën. De heftige pijn waardoor ik werd overspoeld, zorgde ervoor dat ik met een klap op mijn knieën op de grond belandde. Hij greep mijn haar en trok me met een ruk omlaag, en toen ineens naar achteren, waardoor ik omhoog moest kijken. Hij vloekte tegen me terwijl hij me nog een paar keer in het gezicht sloeg en het enige wat ik voelde, was dat de wereld aan het tollen was. Op dat moment viel ik op de grond. Op datzelfde ogenblik kreeg het hoofd van de slechte politie ineens het horloge in de gaten dat om mijn pols zat. Hij keek er begerig aan en schreeuwde: “Wat heb je daar om?” Onmiddellijk greep een van de agenten mijn pols vast, trok met geweld het horloge van mijn pols en gaf het aan zijn ‘meester’. Toen ik dat verachtelijke gedrag zag, raakte ik vervuld van haat voor hen. Toen ze me daarna nog meer vragen stelden, keek ik ze alleen maar zwijgend en woest aan, waardoor ze nog kwader werden. Een van de gemene politieagenten greep mijn kraag alsof hij een kuikentje oppakte en tilde me van de vloer om tegen me te brullen: “O, wat ben je groot en sterk, hè? Dit krijg je ervan als je je mond houdt!” Terwijl hij dat zei, sloeg hij me een paar keer keihard en opnieuw werd ik tegen de grond geslagen. Inmiddels deed mijn hele lichaam ondraaglijk pijn en ik had geen kracht meer om me te verzetten. Ik lag gewoon maar roerloos en met mijn ogen dicht op de grond. In mijn hart smeekte ik dringend tot God: “O, God, ik weet niet wat voor andere wrede dingen deze bende slechte politieagenten mij gaat aandoen. U weet dat ik klein van gestalte ben en dat ik lichamelijk zwak ben. Ik smeek u me te beschermen. Ik ga liever dood dan dat ik een Judas word en u verraad.” Toen ik klaar was met bidden, verleende God me geloof en kracht. Ik zou liever sterven dan een Judas worden door God en mijn broeders en zusters te verraden. Ik zou resoluut getuigen voor God. Net op dat moment hoorde ik naast me iemand zeggen: “Hoe komt het dat ze niet meer beweegt? Is ze dood?” Daarna ging er iemand opzettelijk op mijn hand staan en drukte stevig door met zijn voet, terwijl hij woest brulde: “Opstaan! We brengen je ergens anders heen. Als je nog steeds niet gaat praten als we daar komen, krijg je je verdiende loon!’ Omdat God me geloof en kracht had verleend, werd ik totaal niet bang van hun intimidaties. In mijn hart was ik bereid het tegen Satan op te nemen.

Later werd ik overgebracht naar het Districtsbureau Openbare Veiligheid. Toen we bij de verhoorkamer kwamen, gingen het hoofd van die slechte politieagenten en twee anderen om me heen staan en begonnen me alsmaar te ondervragen, terwijl ze voor me op en neer liepen en me probeerden te dwingen de leiders van mijn kerk en mijn broeders en zusters te verraden. Toen ze merkten dat ik nog steeds niet van plan was hun de antwoorden te geven die ze wilden horen, begonnen ze me met zijn drieën om de beurt alsmaar weer in mijn gezicht te slaan. Ik heb geen idee hoe vaak ik ben geslagen. Ik hoorde alleen het geluid van de klappen als ze me in het gezicht sloegen, een geluid dat leek te echoën in de diepe stilte van de nacht. Toen hun handen begonnen pijn te doen, gingen deze slechte agenten me met boeken slaan. Ze sloegen zo lang tot ik uiteindelijk de pijn niet meer voelde; mijn gezicht voelde opgezet en verdoofd aan. Toen de gemene politieagenten uiteindelijk zagen dat ze geen waardevolle informatie uit me zouden loskrijgen, haalden ze een adresboekje tevoorschijn en zeiden vergenoegd: “Dit hebben we in je tas gevonden. Al vertel je ons helemaal niets, dan hebben we nog altijd een trucje achter de hand!” Ineens werd ik uitzonderlijk ongerust. Als iemand van mijn broeders of zusters de telefoon opnam, zouden ze worden gearresteerd. Zo konden ze ook in verband worden gebracht met de kerk en de gevolgen zouden rampzalig zijn. Op dat moment herinnerde ik me een passage uit Gods woorden: “Er gebeurt niets in het heelal waar ik niet het laatste woord over heb. Wat bestaat er dat zich niet in mijn handen bevindt?” (‘Hoofdstuk 1’ van Gods woorden aan het hele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Dat is waar, dacht ik bij mezelf. Alle dingen en gebeurtenissen worden georkestreerd en geregeld in Gods handen. Zelfs of een telefoontje al of niet doorkomt, wordt door God bepaald. Ik ben bereid naar God op te kijken, me op Hem te verlaten en me aan Zijn orkestraties te onderwerpen. Daarom bad ik herhaaldelijk tot God en smeekte ik Hem deze broeders en zusters te beschermen. Het resultaat was dat ze al die telefoonnummers een keer belden. Sommige kwamen wel door, maar er werd niet opgenomen. Andere kwamen al helemaal niet door. Uiteindelijk gooiden de slechte agenten het adresboekje vloekend van frustratie op de tafel en ze probeerden het niet meer. Dat was waarlijk een voorbeeld van Gods almacht en soevereiniteit en van Zijn wonderbaarlijke daden; ik kon het niet laten om mijn dank en lof voor God uit te drukken.

Dat nam niet weg dat ze het nog niet hadden opgegeven en me bleven ondervragen over de aangelegenheden van de kerk. Ik gaf geen antwoord. Geagiteerd en kwaad bedachten ze een nog verachtelijker zet om me te laten lijden: een van de slechte politieagenten dwong me half hurkend te gaan zitten, met mijn armen uitgestrekt ter hoogte van mijn schouders en zonder te bewegen. Algauw begonnen mijn benen te trillen, kon ik mijn armen niet meer uitgestrekt houden en kwam mijn lichaam onwillekeurig weer overeind. De politieagent pakte een ijzeren staaf en wierp me een blik toe als een tijger die zijn prooi bekijkt. Ik was nog niet overeind gekomen of hij sloeg me zo bruut tegen mijn benen dat ik bijna weer op mijn knieën viel van de pijn. In de loop van het halfuur daarop sloeg hij me onmiddellijk met de staaf zodra mijn benen of armen ook maar even bewogen. Ik weet niet hoe vaak hij me heeft geslagen. Omdat ik die half gehurkte houding zo lang moest volhouden, werden allebei mijn benen extreem opgezwollen en ze deden ondraaglijk pijn alsof ze waren versplinterd. Naarmate de tijd verder voortschreed, begonnen mijn benen steeds erger te trillen en mijn tanden klapperden onafgebroken. Op dat moment kreeg ik het gevoel dat mijn kracht het zou begeven en ik zou flauwvallen. De slechte politie bleef me echter vanaf de zijkant maar bespotten en belachelijk maken terwijl ze voortdurend gemeen naar me grijnsden en lachten, als een stel mensen dat op een wrede manier proberen een aap trucjes te laat doen. Hoe meer ik naar hun lelijke, verachtelijke gezichten keek, hoe meer haat ik voelde voor deze slechte politieagenten. Ineens kwam ik overeind en zei met luide stem tegen hen: “Ik ga niet meer hurken. Veroordeel me maar ter dood! Ik heb vandaag niets te verliezen! Ik ben niet eens bang om te sterven, dus hoe kan ik dan bang voor jullie zijn? Zulke grote kerels, en toch weten jullie blijkbaar niets beters dan hoe je een klein meisje als ik moet afbekken!” Toen ik dat had gezegd, bleef de groep slechte agenten tot mijn verbazing nog even wat scheldwoorden schreeuwen en daarna hielden ze op met mijn ondervraging. Op dat moment voelde ik me zeer opgetogen en ik begreep dat alle dingen en gebeurtenissen in Gods handen worden georkestreerd. Zodra ik mijn hart van angst had ontdaan, veranderde mijn situatie dienovereenkomstig. Diep in mijn hart besefte ik toen volledig de betekenis van Gods woorden: “Er is gezegd: ‘Het hart van de koning is in de hand van Jehova als het water van een rivier: Hij laat het stromen waarheen Hij dat wil’. Hoeveel des te meer geldt dit niet voor die nietsnutten?” (‘Alleen door Gods almacht te kennen, kun je een waar geloof hebben’ in ‘Verslagen van de gesprekken van Christus’). Ik begreep dat God op die dag had toegestaan dat Satans vervolging me ten deel viel, niet om me opzettelijk te laten lijden, maar om dat te gebruiken om me de kracht van Gods woorden te laten beseffen, om ervoor te zorgen dat ik me onttrok aan de macht van Satans duistere invloed en bovenal om me te laten leren hoe ik op God moest vertrouwen en naar God moest opzien in deze gevaarlijke situatie.

Deze meute slechte politieagenten had me het grootste deel van de nacht gefolterd. Tegen de tijd dat ze ophielden, was het alweer dag. Ze lieten me mijn naam zetten en zeiden dat ze me gingen opsluiten. Daarna zei een al wat oudere agent geveinsd vriendelijk: “Luister, meisje, je bent nog heel jong, in de bloei van je leven, dus het is maar het beste als je haast maakt en ons alles vertelt wat je weet. Ik garandeer je dat ik ervoor zal zorgen dat ze je vrijlaten. Wat voor problemen je ook hebt, aarzel niet ze aan mij te vertellen. Kijk nou toch, je gezicht is opgezwollen als een brood. Heb je niet al genoeg geleden?” Toen ik hem zo hoorde praten, wist ik dat hij me alleen maar probeerde te verleiden tot een soort bekentenis. Er schoot me ook iets te binnen wat mijn broeders en zusters tijdens bijeenkomsten hadden gezegd: om te krijgen wat ze hebben willen, gebruiken de slechte politieagenten zowel de wortel als de stok en ze verlagen zich tot allerlei trucjes om mensen te misleiden. Toen ik daaraan dacht, gaf ik de oudere politieagent ten antwoord: “Doe nu niet alsof je een goed mens bent; jullie horen allemaal bij dezelfde groep. Wat wil je dat ik beken? Wat jij doet, heet een bekentenis afpersen. Dit is een onwettige straf!” Toen hij dat hoorde, zette hij een onschuldig gezicht op en voerde aan: “Maar ik heb je niet één keer geslagen. Zij zijn degenen die je hebben geslagen.” Ik was dankbaar voor Gods leiding en bescherming, die me in staat stelden over Satans verleiding te zegevieren.

Nadat we het Districtsbureau Openbare Veiligheid hadden verlaten, sloten ze me onmiddellijk op in het detentiecentrum. Toen we door de hoofdpoort naar binnen liepen, zag ik dat het gebouw omringd was door heel hoge muren met bovenop onder stroom staand prikkeldraad, en op elk van de vier hoeken iets wat op een wachttoren leek, waarin gewapende politieagenten de wacht hielden. Het had iets heel sinisters en akeligs. Nadat ik de ene na de andere ijzeren poort was gepasseerd, kwam ik bij de cel aan. Toen ik de voddige lappendekens met linnen overtrek op de ijskoude kang zag liggen, die donker en smerig waren en waar een scherpe, vieze lucht vanaf sloeg, kon ik een golf van weerzin niet onderdrukken, met meteen daarna een golf van treurigheid. Ik dacht bij mezelf: hoe kunnen mensen hier leven? Dit is geen haar beter dan een varkenskot. Om etenstijd kreeg elke gevangene alleen een klein gestoomd broodje dat zuur en ongaar was. Ik had weliswaar de hele dag nog niet gegeten, maar bij de aanblik van dat eten had ik meteen geen trek meer. Bovendien was mijn gezicht vreselijk opgezet door de klappen die ik van de politie had gehad en het voelde strak aan, alsof het in plakband gewikkeld zat. Het deed al pijn als ik mijn mond opendeed om te praten, laat staan om te eten. Door deze omstandigheden raakte ik in een heel sombere stemming en ik voelde me heel onheus behandeld. Ik werd zo emotioneel van de gedachte dat ik hier werkelijk moest blijven en zo’n onmenselijk bestaan moest verduren dat ik onwillekeurig een paar tranen plengde. Precies op dat moment herinnerde ik me Gods woorden: “Je zou kunnen zeggen dat wanneer je dingen tegenkomt die niet passen bij je opvattingen en die verlangen dat je jezelf opzijzet, dat dit je beproevingen zijn. Voordat Gods wil onthuld wordt, is er een strenge proef voor elke man, een enorme beproeving voor iedereen − is deze kwestie duidelijk voor je?” (‘Alleen het in praktijk brengen van de waarheid is werkelijkheid bezitten’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Terwijl ik nadacht over Gods woorden, begreep ik Gods wil. Hij had toegestaan dat deze omgeving me ten deel viel en het was Zijn bedoeling om me te beproeven en uit te testen om te zien of ik voor Hem kon getuigen. Had ik niet het geluk gehad om in deze slechte, duistere tijd te worden verheven door God opdat ik Hem kon volgen, dan was niet te zeggen geweest in wat voor situatie ik was geraakt en of ik nog wel in leven was geweest. Dat ik me onheus bejegend en treurig voelde vanwege zo’n beetje lijden en niet bereid was dat te aanvaarden, toonde aan dat ik werkelijk tekortschoot in geweten en verstand. Toen ik me dat realiseerde, hield ik op me onheus bejegend te voelen en vanbinnen nam ik me vast voor om mijn ongemakken te verduren.

Er verstreken twee weken en toen kwam het hoofd van die slechte politieagenten weer langs om me te ondervragen. Toen hij zag dat ik kalm en beheerst bleef, en totaal niet bang was, riep hij mijn naam en schreeuwde: “Vertel op: waar ben je nog meer voor gearresteerd? Dit is vast en zeker niet de eerste keer dat je vastzit. Hoe kun je je anders zo kalm en door de wol geverfd gedragen, alsof je totaal niet bang bent?” Toen ik hem dat hoorde zeggen, kon ik niet anders dan God in mijn hart bedanken en loven. God had me beschermd en me moed gegeven, waardoor ik deze slechte politieagenten volkomen onbevreesd tegemoet kon treden. Op hetzelfde moment welde er woede in mijn hart op: jullie misbruiken je macht door mensen te vervolgen om hun religieuze overtuigingen, en jullie arresteren, treiteren en verwonden zonder enige reden diegenen die in God geloven. Jullie houden je aan geen enkele wet, of die nu aards of hemels is. Ik geloof in God en bewandel het juiste pad, en ik heb geen enkele wet overtreden. Waarom zou ik bang voor jullie zijn? Ik zal niet bezwijken voor de slechte krachten van jullie bende! Vervolgens antwoordde ik: “Dacht je nou echt dat het verder overal zo saai is dat ik hier werkelijk graag heen kwam? Jullie hebben me onrecht gedaan en me slecht behandeld! Verdere pogingen van jullie kant om een bekentenis uit me te krijgen of me vals te beschuldigen zullen nutteloos zijn!” Toen hij dat hoorde, werd hij zo kwaad dat de stoom bijna uit zijn oren kwam. Hij schreeuwde: “Jij bent verdomme te koppig om ons ook maar iets te vertellen. Jij gaat niet praten, hè? Ik ga je drie jaar gevangenisstraf geven en dan zullen we weleens zien of je je nog eens fatsoenlijk gaat gedragen. Ik daag je uit om koppig te blijven!” Inmiddels was ik ontzettend verontwaardigd. Op hoge toon antwoordde ik: “Ik ben nog jong, dus wat maken drie jaar voor me uit? Ik ben in een oogwenk uit de gevangenis.” In zijn razernij kwam de slechte politieman met een ruk overeind en hij gromde naar zijn kruiperige ondergeschikten: “Ik stop ermee. Gaan jullie haar maar verhoren.” Daarna vertrok hij, waarbij hij de deur met een klap dichttrok. Toen de twee politieagenten zagen wat er was gebeurd, ondervroegen ze me niet verder. Ze stelden alleen een verklaring op die ik moest ondertekenen, en daarna vertrokken ze. Toen ik zag hoe verslagen de slechte politieagenten keken, stemde me dat heel blij, en in mijn hart loofde ik Gods overwinning op Satan.

Tijdens de tweede ronde verhoren veranderden ze van tactiek. Zodra ze binnenkwamen, deden ze net of ze zich om me bekommerden: “Je bent hier nu al een hele tijd. Hoe komt het dat niemand van je familie op bezoek is gekomen? Dan hebben ze je zeker opgegeven. Wat vind je ervan om ze zelf even te bellen en te vragen of ze bij je op bezoek komen?” Toen ik dat hoorde, werd ik heel verdrietig en ik vroeg me af of papa en mama echt niets meer om me gaven. Er waren al twee weken voorbij en ze wisten vast dat ik gearresteerd was. Hoe konden ze nu zo harteloos zijn om me hier te laten lijden zonder zelfs maar op bezoek te komen? Hoe meer ik daarover nadacht, hoe eenzamer en hulpelozer ik me voelde. Ik had heimwee en miste mijn ouders, en ik begon steeds erger naar vrijheid te verlangen. Onwillekeurig kwamen er tranen in mijn ogen, maar ik wilde niet huilen waar deze bende slechte politieagenten bij waren. Stil bad ik tot God: “O, God, ik voel me nu heel ellendig en vol pijn, en erg hulpeloos. Ik smeek u te voorkomen dat mijn tranen vallen, want ik wil niet dat Satan mijn zwakte ziet. Ik kan alleen op dit moment uw wil niet begrijpen. Ik smeek u me te verlichten en te leiden.” Nadat ik had gebeden, schoot er ineens een idee door mijn hoofd: dit was vast een sluwe list van Satan. De politie had tweedracht gezaaid door te proberen mijn kijk op mijn ouders te verdraaien en haat jegens hen op te roepen, zodat ik deze slag misschien niet zou kunnen weerstaan en op die manier God zou verraden. Bovendien kon hun poging om me contact met mijn familie te laten opnemen best een truc zijn om hen zover te krijgen dat ze losgeld zouden meenemen, waarmee ze hun doel zouden bereiken om wat geld binnen te slepen; of misschien wisten ze wel dat al mijn familieleden in God geloofden en hadden ze deze gelegenheid willen aangrijpen om hen te arresteren. Deze slechte politieagenten zaten echt vol listen. Als Gods verlichting er niet was geweest, had ik misschien wel naar huis gebeld. Was ik dan niet indirect een Judas geweest? Dus sprak ik heimelijk tot Satan: “Gemene duivel, ik ga je doodeenvoudig niet toestaan dat je slaagt in je misleiding. Van nu af aan zal ik, of me nu zegeningen of rampen ten deel vallen, ze alleen dragen. Ik weiger er mijn familieleden bij te betrekken en ik wil me op geen enkele manier bemoeien met het geloof van mijn ouders of de vervulling van hun verplichtingen.” Tegelijkertijd smeekte ik God in stilte om mijn ouders ervan te weerhouden me op te zoeken, omdat ze anders in de val zouden lopen die deze slechte politieagenten hadden gezet. Daarna zei ik achteloos: “Ik weet niet waarom mijn familie me niet is komen opzoeken. Het maakt me niet uit wat jullie me aandoen!” Toen had de slechte politie geen kaarten meer te verspelen. Daarna verhoorden ze me niet meer.

Een maand verstreek. Op een dag kwam mijn oom ineens op bezoek en zei dat hij me probeerde vrij te krijgen en dat ik, als het goed was, een paar dagen later vrij zou komen. Toen ik wegliep uit de bezoekruimte, was ik uitzonderlijk blij. Ik dacht dat ik eindelijk weer daglicht zou kunnen zien, en ook mijn broeders, zusters en mijn dierbaren. Dus ik begon te dagdromen en ernaar uit te zien dat mijn oom me zou komen halen. Elke dag spitste ik mijn oren voor het geluid van de bewaarders die tegen me zouden roepen dat het tijd was om te vertrekken. En inderdaad, een week later kwam een gevangenbewaarder me halen. Het voelde alsof mijn hart mijn borstkas uit zou bonzen toen ik vrolijk de bezoekruimte binnen kwam. Echter, toen ik mijn oom zag, liet hij het hoofd hangen. Pas na een lange stilte zei hij moedeloos: “Ze hebben je zaak al gesloten. Je bent veroordeeld tot drie jaar.” Toen ik dat hoorde, was ik met stomheid geslagen en mijn hoofd was ineens compleet leeg. Ik moest de tranen terugdringen, maar ik slaagde erin niet te huilen. Het leek wel of ik niet meer kon verstaan wat mijn oom daarna nog meer zei. In trance wankelde ik de bezoekruimte uit. Mijn voeten voelden aan alsof ze met lood gevuld waren en elke stap was zwaarder dan de stap ervoor. Ik herinner me niets van de weg terug naar mijn cel. Toen ik daar aankwam, zakte ik ineen op de grond. Ik dacht bij mezelf: elke dag van de afgelopen maand van dit onmenselijke bestaan voelde aan als een jaar. Hoe kan ik dan nog eens drie lange jaren daarvan overleven? Hoe meer ik daarover nadacht, hoe erger mijn angst werd en hoe vager en onpeilbaarder mijn toekomst begon te lijken. Ik kon mijn tranen niet langer inhouden en barstte in huilen uit. In mijn hart wist ik echter zeker dat niemand me meer kon helpen; ik kon alleen nog op God vertrouwen. In mijn verdriet richtte ik me opnieuw tot God. Ik legde mijn hart voor Hem open en zei: “O, God, ik weet dat alle dingen en alle gebeurtenissen in uw handen zijn, maar op dit moment voelt mijn hart aan alsof het volslagen is uitgehold. Ik heb het gevoel dat ik elk moment kan instorten. Ik denk dat het heel moeilijk voor me wordt om drie jaar lijden in de gevangenis te doorstaan. O, God, ik smeek u me uw wil te openbaren en ik verzoek u dringend me geloof en kracht te verlenen, zodat ik me geheel en al aan u kan onderwerpen en moedig kan aanvaarden wat me ten deel is gevallen.” Toen dacht ik aan Gods woorden: “Voor alle mensen is loutering ondragelijk en heel moeilijk te accepteren – toch is het tijdens de loutering dat God Zijn rechtvaardige gezindheid aan de mens duidelijk maakt en Zijn eisen aan de mens openbaar maakt en meer verlichting verschaft en meer feitelijke snoei en behandeling; door de vergelijking tussen de feiten en de waarheid, geeft Hij de mens een grotere kennis van zichzelf en de waarheid en geeft Hij de mens een beter begrip van Gods wil, waardoor de mens een waarachtigere en zuiverdere liefde voor God heeft. Dat zijn Gods doelen bij het uitvoeren van loutering” (‘Alleen door het ervaren van loutering kan de mens ware liefde bezitten’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). “Jullie moeten tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis” (‘Alleen door pijnlijke beproevingen te ervaren, kun je de liefelijkheid van God kennen’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Dankzij Gods verlichting en leiding begon ik over mezelf na te denken en langzamerhand ontdekte ik mijn tekortkomingen. Ik zag dat mijn liefde voor God onzuiver was en dat ik me nog niet totaal aan God had onderworpen. Sinds ik was gearresteerd en tijdens mijn worstelingen met die slechte politieagenten had ik moed en onbevreesdheid getoond, en tijdens al die foltersessies had ik geen traan gelaten. Dat was echter niet mijn ware gestalte. Dat was allemaal voortgekomen uit het geloof en de moed die me waren geschonken door Gods woorden die me in staat hadden gesteld Satans verleidingen en aanvallen keer op keer te overleven. Ik zag ook dat ik de essentie van de slechte politie niet door en door had begrepen. Ik had gedacht dat de CCP-politie gezagsgetrouw was en dat ik als minderjarige nooit zou worden veroordeeld, of dat ik op zijn hoogst maar voor een paar maanden zou worden opgesloten. Ik had gedacht dat ik gewoon nog een beetje meer pijn en ontberingen zou moeten verduren en het alleen een beetje langer moest volhouden, en dat het dan voorbij zou zijn. Het was zelfs nooit in me opgekomen dat ik misschien wel echt drie jaar lang dat onmenselijke bestaan hier zou moeten leiden. Op dat moment wilde ik niet doorgaan met lijden of me aan Gods orkestraties en regelingen onderwerpen. Deze uitkomst was niet wat ik me had voorgesteld en dat onthulde nu precies mijn ware gestalte. Toen besefte ik pas dat God werkelijk diep in het hart van mensen kijkt en dat Zijn wijsheid waarlijk wordt uitgeoefend op basis van Satans sluwe listen. Satan wenste me te folteren en me totaal uit te putten met deze gevangenisstraf, maar God had deze kans aangegrepen om me in staat te stellen mijn tekortkomingen te ontdekken en mijn ontoereikendheden te erkennen, zodat ik me werkelijk kon onderwerpen en mijn leven sneller vooruit zou gaan. Gods verlichting had me uit mijn lastige situatie geleid en me onbegrensde kracht gegeven. Plotseling voelde mijn hart licht en vervuld. Ik begreep Gods goede bedoelingen en voelde me niet langer ellendig. Ik nam me voor het voorbeeld van Petrus te volgen door God toe te staan alles te orkestreren, zonder één enkele klacht, en om alles wat zich vanaf die dag zou voordoen kalm tegemoet te treden.

Twee maanden later werd ik overgebracht naar een werkkamp. Toen ik de papieren voor mijn veroordeling ontving en ondertekende, ontdekte ik dat die veroordeling tot drie jaar gevangenisstraf was teruggebracht tot één jaar. In mijn hart dankte en loofde ik God keer op keer. God orkestreerde dit allemaal en hierin zag ik de onmetelijke liefde en bescherming die Hij voor me had.

In het werkkamp zag ik een nog gemenere, nog wredere kant van de slechte politie. We stonden heel vroeg op om aan het werk te gaan en elke dag werden we overladen met taken. We moesten dagelijks zeer lange uren maken en soms werkten we een paar dagen en nachten achter elkaar klokje rond. Sommige gevangenen werden ziek en moesten aan een infuus die dan op de hoogste snelheid werd gezet, zodat ze, zodra het infuus was doorgelopen, snel weer aan de slag konden in de werkplaats. Het gevolg was dat de meerderheid van de veroordeelden ziekten opliep die lastig te genezen waren. Sommige mensen die langzaam werkten, werden regelmatig uitgescholden door de bewaarders, die dan afschuwelijke taal uitsloegen die niet om aan te horen was. Sommige mensen overtraden de regels tijdens het werk, dus die werden dan gestraft. Ze werden bijvoorbeeld ‘aan het touw gelegd’, wat betekende dat ze op de grond moesten knielen met hun handen achter hun rug vastgebonden en hun armen werden pijnlijk omhooggetrokken tot nekhoogte. Anderen werden als honden met ijzeren kettingen aan een boom vastgebonden en genadeloos met de zweep afgerost. Er waren mensen die deze onmenselijke foltering niet konden verdragen en zichzelf probeerden dood te hongeren, maar het enige resultaat was dat de slechte bewaarders hen aan enkels en polsen boeiden en hun lichaam tegen de grond drukten en dan een voedingsbuis en vloeistoffen bij hen inbrachten. Ze waren bang dat deze gevangenen zouden sterven, niet omdat ze zoveel om het leven gaven, maar omdat ze bang waren de goedkope arbeidskrachten kwijt te raken die zij voor hen waren. De slechte daden die door de gevangenbewaarders werden begaan, waren er te veel om te tellen, net als de gruwelijk gewelddadige en bloederige incidenten die zich voordeden. Dat zorgde er allemaal voor dat ik duidelijk zag dat de CCP-overheid de aardse belichaming is van Satan die in de geestelijke wereld verkeert. Ze is de slechtste van alle duivels en de gevangenissen die onder haar beheer vallen, zijn een hel op aarde, niet alleen in naam, maar in werkelijkheid. Ik weet nog wat er op de muur stond van het kantoor waar ik werd verhoord: “Het is verboden om mensen in het wilde weg te slaan of hen aan onwettige straffen te onderwerpen, en het is nog erger verboden om bekentenissen los te krijgen met folteringen.” Dat nam niet weg dat hun daden in werkelijkheid openlijk deze regels tartten. Ze hadden mij, een meisje dat nog niet eens volwassen was, ongegeneerd geslagen en ze hadden me aan onwettige straf onderworpen. Bovendien hadden ze me enkel en alleen veroordeeld vanwege mijn geloof in God. Dat allemaal had me in staat gesteld duidelijk te zien wat voor trucjes de CCP-overheid gebruikte om mensen om de tuin te leiden terwijl ze tegelijkertijd de schijn wekte van vrede en welvaart. Het was precies zoals God had gezegd: “De duivel knevelt het lichaam van de mens, neemt beide ogen weg en sluit zijn lippen stevig toe. De koning van de duivels raast al enkele duizenden jaren, tot op de dag van vandaag, en houdt nog steeds de spookstad nauwlettend in de gaten, alsof deze een ondoordringbaar paleis van demonen was […]. Voorvaderen van de alouden? Geliefde leiders? Zij keren zich allemaal tegen God! Hun bemoeienis heeft alles onder de hemel in een toestand van duisternis en chaos achtergelaten! Godsdienstvrijheid? De wettelijke rechten en belangen van burgers? Die zijn allemaal trucjes om zonde te bedekken!” (‘Werk en intrede (8)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Nadat ik die vervolging door de slechte politieagenten had ervaren, was ik totaal overtuigd van deze passage uit de woorden die zijn gesproken door God, en nu had ik enige werkelijke kennis en ervaring op dat gebied: de CCP-overheid is waarlijk een demonisch legioen dat God haat en zich tegen Hem verzet, een legioen dat slechtheid en geweld propageert, en in onderdrukking leven door het satanische regime verschilt in geen enkel opzicht van leven in een menselijke hel. Tegelijkertijd had ik in het werkkamp met mijn eigen ogen de gemeenheid aanschouwd van allerlei soorten mensen: de weerzinwekkende gezichten van die opportunistische slangen met hun gladde praatjes die zich inlikten bij de hoofdbewaarders, de duivelse gezichten van gruwelijk gewelddadige lui die herrie schopten door de zwakken te jennen, en ga zo maar door. Ik was nog niet aan het volwassen leven begonnen, maar tijdens dat jaar in de gevangenis zag ik uiteindelijk duidelijk de verdorvenheid van de mensheid. Ik was getuige van de verraderlijkheid in het hart van mensen en besefte hoe sinister de menselijke wereld kon zijn. Ook leerde ik onderscheid te maken tussen positief en negatief, zwart en wit, juist en verkeerd, goed en slecht, en tussen wat geweldig is en wat verachtelijk is. Ik zag duidelijk dat Satan lelijk, slecht en wreed is, en dat alleen God het symbool is van heiligheid en rechtvaardigheid. Alleen God symboliseert schoonheid en goedheid; alleen God is liefde en redding. Omdat ik in het oog werd gehouden en werd beschermd door God, was dat onvergetelijke jaar heel snel om voor mij.

Als ik nu terugkijk, denk ik dat ik gedurende dat jaar gevangenisleven fysiek soms wel heb geleden, maar dat God Zijn woorden gebruikte om me te leiden en voor te gaan, waardoor Hij mijn leven in staat stelde te rijpen. Ik ben dankbaar voor Gods voorbestemming. De grootste genade en zegen die me door God zijn verleend, was dat ik in staat was voet te zetten op het juiste pad in het leven, en ik zal Hem de rest van mijn leven volgen en aanbidden!

uit ‘De Kerk van Almachtige God’ 

O God, ik ben bereid om deze ervaring te gebruiken als een les die ik de rest van mijn leven met mij meedraag. Moge uw tuchtiging en oordeel mij steeds vergezellen, en moge ze mij spoedig helpen om mij van mijn oude zelf van Satan te ontdoen en mij helpen om een werkelijk eerbiedige dienaar van God te worden, zodat ik kan beginnen terugbetalen wat ik schuldig ben.

Door Ding Ning Heze Stad, Provincie Shandong

Afgelopen dagen heeft de kerk een verandering in mijn werk geregeld. Toen ik deze nieuwe opdracht kreeg, dacht ik: Ik moet een laatste kans grijpen om een samenkomst bijeen te roepen met mijn broeders en zusters, om duidelijk te spreken over dingen, en een goede indruk achter te laten. Ik ontmoette daarom verschillende diakenen, en aan het einde van ons samenzijn zei ik: “Ik ben gevraagd om hier te vertrekken en elders ander werk te gaan doen. Ik hoop dat jullie de leider die mij komt vervangen aanvaarden en dat jullie eendrachtig met haar zullen samenwerken.” Zodra ze mij deze woorden hoorden zeggen, verbleekten enkele van de aanwezige zusters, en de glimlach verdween van hun gezicht. Sommigen onder hen namen mijn hand beet, sommigen omhelsden mij, en huilend zeiden ze, “je mag ons niet verlaten! Je mag onze noden niet aan de kant zetten en negeren! …” Vooral de zuster die gastvrouw was, was niet bereid om mij te laten gaan. Ze zei tegen me, “Het is goed dat je hier bij ons bent. Jij bent iemand die tegenslag kan verdragen, en je bent goed in het communiceren over de waarheid. Waar we je maar nodig hadden, je was er altijd om ons geduldig te helpen. Als jij vertrekt, wat zullen wij dan doen? …” Bij het zien van hun terughoudendheid om afscheid van mij te nemen, werd mijn hart vervuld van blijdschap en tevredenheid. Ik troostte hen met deze woorden: “Vertrouw op God. Wanneer ik kan, zal ik terugkomen en jullie bezoeken …”

Maar nadien, steeds wanneer ik terugdacht aan dat tafereel van afscheid van mijn broeders en zusters, was ik onrustig in mijn hart. Ik vroeg me af: “Waren zulke uitdrukkingen van verdriet vanzelfsprekend? Waarom gedroegen ze zich alsof mijn vertrek zo verschrikkelijks was? Waarom wilde de kerk eigenlijk dat ik van aanstelling veranderde?” Ik kon het maar niet begrijpen, en dus kwam ik vaak voor God om antwoorden te zoeken. Op een dag las ik een leerrede en kwam ik dit gedeelte tegen: “Degenen die God willen dienen, moeten God in alles verheffen en van God getuigen. Alleen op deze manier kunnen ze de vrucht dragen anderen kennis met God te laten maken, en alleen door God te verheffen en van Hem te getuigen, kunnen ze anderen in de tegenwoordigheid van God brengen. Dit is een van de principes van het dienen van God. De uiteindelijke vrucht van Gods werk die moet worden gedragen, is andere mensen voor God te laten komen door middel van de kennis van het werk van God. Als degenen die als leiders dienen God niet verheffen en niet van Hem getuigen, maar in plaats daarvan constant zichzelf voor het voetlicht halen …, dan plaatsen ze zichzelf in feite lijnrecht tegenover God. Ze zitten op Gods plaats en laten zich door mensen als God behandelen. Hun werk wordt werk dat met God om mensen concurreert. Is dit niet precies dezelfde manier als waarop Satan zich tegen God verzet? Er zijn momenteel vele leiders die elk een entourage van volgelingen hebben, en ze stimuleren en leiden mensen naar eigen goeddunken op. Uiteindelijk heeft God niemand verworven die Zijn hart kent. Voor wie doen mensen al hun werk? Hoeveel mensen hebben ze opgeleid die werkelijk op één lijn zitten met God? Hoeveel mensen hebben ze tot het werkelijk kennen en liefhebben van God geleid? Daarom, als de dienst van mensen God niet verheerlijkt en niet van God getuigt, dan staat het vast dat ze met zichzelf pronken. Alhoewel ze beweren dat ze God dienen, werken ze in werkelijkheid voor hun eigen status en voor de genietingen van hun vlees. Ze werken in geen geval om God te verheffen of van God te getuigen. Als iemand dit principe van de dienst van God schendt, dan bewijst dat dat ze God trotseren” (‘Principiële kwesties die moeten worden begrepen om God te dienen’ in ‘Werkregelingen’). Hoe meer ik las, hoe meer mijn hart bezwaard werd. Hoe meer ik las, hoe banger ik werd. Mijn gevoel van zelfverwijt nam enorm toe. Uit de houding die mijn broeders en zusters tegenover mij betoond hadden, kon ik zien dat mijn werk er niet echt uit had bestaan om mijn broeders en zusters in Gods aanwezigheid te brengen, maar eerder om hen in mijn aanwezigheid te brengen. Nu moest ik wel als vanzelf de verschillende taferelen onderzoeken uit de tijd die ik met mijn broeders en zusters had doorgebracht. Ik heb dikwijls gezegd tegen de zuster die gastvrouw was: “Zie hoeveel geluk jullie allen hebben. Je hele familie bestaat uit gelovigen. Wanneer ik thuis ben, mishandelt mijn man mij de hele dag. Wanneer hij mij niet slaat, vervloekt hij mij. Ik heb mijn plicht tot mijn beste vermogen vervuld, en zie hoeveel bitterheid ik heb doorstaan voor mijn geloof in God.” Wanneer mijn broeders en zusters tegenspoed ondervonden, communiceerde ik niet Gods wil tegen hen; ik gedroeg me niet als een getuige van Gods werk en Gods liefde. In plaats daarvan plaatste ik de hele tijd het vlees op de eerste plaats en probeerde ik ervoor te zorgen dat mensen mij aardig en attent vonden. Wanneer ik zag dat een broeder of zuster iets deed dat inging tegen de principes, was ik altijd bang om aanstoot te geven, dus hielp ik niet en gaf ik geen aanwijzingen, ik probeerde steeds de relaties tussen de mensen te beschermen. In alles wat ik deed, was ik het meest bezorgd over mijn positie en mijn imago in de harten van de mensen. … Mijn grootste doel was altijd om medeleven en bewondering van anderen te verkrijgen; dit werd mijn grootste bevrediging. Dit laat werkelijk zien dat ik bezig was mezelf was op een voetstuk te plaatsen en voor mezelf getuigde. Alles wat ik deed ging eigenlijk in tegen God. Ik dacht aan Gods woorden, die zeggen: “Ik werk nu te midden van jullie, maar desondanks zijn jullie nog altijd verraders. Als er op een dag niemand meer om jullie geeft en over jullie waakt, worden jullie dan niet allemaal koningen van de heuvel?[a] Maar wie ruimt dan jullie puinhopen op als jullie een catastrofe veroorzaken?” (‘Een heel ernstig probleem: verraad (1)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). De woorden van God maakten mij er opnieuw van bewust dat mijn dienst aan God er in feite op neerkwam dat ik getuigde van mezelf en dat ik mezelf op een voetstuk plaatste en hielpen me om de ernstige gevolgen van dit gedrag in te zien. De woorden van God hielpen me in te zien dat mijn natuur, zoals die van de aartsengel, mij zou kunnen maken tot een tirannieke bandiet, en dat ik een grote catastrofe zou kunnen veroorzaken. Ik dacht na over hoe mijn dienst aan God niet was vervuld volgens de juiste principes van de dienst; het verheerlijkte God niet en gaf geen getuigenis over God, het was niet mijn plicht vervullen. In plaats daarvan bracht ik mijn dagen door met mezelf in de aandacht te brengen, te getuigen van mezelf en mijn broeders en zusters in mijn aanwezigheid te brengen. Is dit soort dienst niet verachtelijk? Is dit niet simpelweg het soort ‘dienst’ van de antichrist? Zonder Gods verdraagzaamheid en genade, zou ik reeds door God vervloekt en neergeslagen zijn.

Op dat moment sidderde ik van angst en schaamte; een gevoel van een enorme schuld die ik schuldig was overspoelde mijn hart, en ik strekte mezelf uit op de grond, weende bitter tot God en pleitte: “O God! Zonder uw openbaring en verlichting, weet ik niet in wat voor diepten ik zou vallen. Ik ben u werkelijk meer schuldig dan ik ooit kan terugbetalen. Dank u voor de redding die u mij aanbiedt! Dank u om mijn lelijke en afschuwelijke zelf in de diepten van mijn ziel te tonen. Dank u om mij te laten zien dat mijn dienst aan u werkelijk een weerstreven van u was. Indien ik zou worden geoordeeld op basis van mijn daden, verdiende ik niets dan uw vervloeking, maar u heeft mijn ogen geopend, mij geleid en mij een kans gegeven om berouw te tonen en een nieuwe start te maken. O God, ik ben bereid om deze ervaring te gebruiken als een les die ik de rest van mijn leven met mij meedraag. Moge uw tuchtiging en oordeel mij steeds vergezellen, en moge ze mij spoedig helpen om mij van mijn oude zelf van Satan te ontdoen en mij helpen om een werkelijk eerbiedige dienaar van God te worden, zodat ik kan beginnen terugbetalen wat ik schuldig ben.”

Voetnoot:

a. Een Chinees gezegde dat letterlijk betekent: “Boeven die de bergen bezetten en zichzelf tot koning uitroepen.

uit ‘De Kerk van Almachtige God’ 

══════════════ ♡♡♡ ════════════

👉👉 Lees meer getuigenissen van christenen te leren over Gods liefde en redding: https://nl.easternlightning.org/tag/Getuigenissen-van-christenen

Gedurende de wrede vervolging door de CCP-regering durfde ik me niet voor te stellen dat ik het er levend af zou brengen. Zonder de leiding van het woord van Almachtige God, de zorg en bescherming van Almachtige God en de oneindige kracht die me door God is gegeven, had mijn zwakke leven elk moment kunnen zijn gedoofd en verzwolgen door deze onmenselijke duivels en had ik nooit standvastig kunnen zijn tegenover Satan. Hierdoor begreep ik echt het gezag en de macht van de woorden van Almachtige God en voelde ik de transcendentie en grootsheid van de levenskracht van Almachtige God en kon ik Gods waarachtige liefde en onbaatzuchtige levensvoorziening voor mij ervaren!

Door Lin Ling, provincie Shandong

Ik ben geboren in een arm gezin op het platteland. Omdat onze familie geen macht of status bezat, werd er al op me neergekeken toen ik jong was en ik werd vaak gepest. Ik voelde me elke keer erg vernederd en ellendig en keek uit naar de dag dat er een redder zou komen en mijn lot zou veranderen. Toen ik getrouwd was, was het leven zwaar en mijn zoon was vaak ziek. Mijn buren vertelden me over het geloof in Jezus en toen ik hoorde dat de Heer Jezus mensen die een ellendig leven hadden, kon verlossen van hun leed en problemen, was ik erg aangedaan. Ik had eindelijk mijn Redder gevonden en vanaf dat moment geloofde ik in Jezus en nam vol overgave deel aan bijeenkomsten en luisterde naar preken waar ik maar kon. Maar later besefte ik dat de kerken steeds meer verlaten waren en dat de jaloezie, de ruzies en het gekonkel onder gelovigen steeds erger werden. Het was niet anders dan in de bredere maatschappij. Ik was enorm teleurgesteld, het geloof dat ik eerst had gehad werd geleidelijk aan zwakker en ik ging niet meer naar bijeenkomsten.

In het jaar 2000 predikte een zuster tegen me over het evangelie van de laatste dagen van Almachtige God. Toen ik hoorde dat Almachtige God de teruggekeerde Heer Jezus is, voelde ik een onbeschrijflijke blijdschap in mijn hart. Elke dag, als ik maar even tijd had, hield ik Gods woord in mijn hand en las het zoals een uitgehongerd mens eet. De oprechtheid in Gods woorden gaf me warmte en troost. Ik voelde de zorgzaamheid, genade en redding van de Schepper voor mij, en mijn dorstige geest werd gelaafd en voorzien. Daarna leefde ik in de grote familie van De Kerk van Almachtige God waar ik bijeenkomsten bezocht en mijn plichten vervulde naast mijn broeders en zusters. We streefden er allemaal naar om de waarheid te zoeken te midden van de lafenis en voorziening van het woord van Almachtige God. Er was liefde tussen mijn broeders en zusters en allemaal hielpen we elkaar. Er was geen gekonkel, bedrog of verachting voor armoede en liefde voor rijkdom, en al helemaal geen misbruik of onderdrukking. In De Kerk van Almachtige God kende ik echt geluk en vrede zoals ik nooit eerder had gevoeld. Maar omdat ik in Almachtige God geloofde, werd ik gearresteerd en wreed gemarteld door de CCP-regering en toen een jaar gevangengezet. In dat donkere hol van de demon gaf het woord van Almachtige God me vertrouwen en kracht, en dat bracht me er stap voor stap toe om Satan te overwinnen en uit te stijgen boven de ketenen van de dood.

Op de avond van 24 augustus 2009 was ik net gaan slapen toen ik opeens werd gewekt door een wild geklop op de deur. Voor ik kon reageren, braken zeven, acht politiemannen de deur open en kwamen de kamer binnen. Toen ze binnenkwamen, schreeuwden ze: “Geen beweging! Kom uit bed en ga met ons mee!” Nog voor ik mijn kleren kon aandoen, hoorde ik het geklik van een camera toen er een foto van me werd genomen. Toen keerde de politie het huis ondersteboven om het te doorzoeken en zag geen vodje papier over het hoofd. Het duurde niet lang of het was een enorme rommel, alsof bandieten het huis overhoop hadden gehaald. Alles lag op de grond en je kon geen voet meer verzetten. Daarna namen drie agenten me met geweld mee naar een busje dat buiten klaarstond.

Toen ze me naar het politiebureau hadden gebracht, lieten ze me met mijn gezicht naar de muur staan. Een politieman ondervroeg me met strenge stem en zei: “Vertel ons de waarheid over je geloof in Almachtige God! Wat is jouw rol in de kerk? Wie is jullie leider? Waar is hij? Vertel ons alles!” Ik zei zonder angst: “Ik weet niets!” Onmiddellijk sloeg hun frustratie om in woede. Ze schopten me, scholden me uit en bedreigden me:“Als je het vertelt, laten we je gaan. Maar anders slaan we je dood!” Onderwijl duwden ze me op een ijzeren stoel met een grote stang die ze vergrendelden zodat ik geen kant uit kon. Toen ik merkte met hoeveel machtsvertoon de agenten me arresteerden en ik de wrede uitdrukking op hun gezicht en de kwade blikken die ze mij toewierpen zag en zag hoe ze mij, een weerloze vrouw, behandelden alsof ik een vreselijke misdaad had gepleegd, raakte ik in paniek en werd bang. Ik dacht: Hoe zijn ze van plan om me te kwellen? Als ze me echt martelen of slaan, wat doe ik dan? Innerlijk bad ik verwoed tot God: “Almachtige God! Mijn gestalte is werkelijk te klein, en omringd door Satans kwaadaardige krachten ben ik bang geworden. Ik smeek u om mij vertrouwen en kracht te geven. Bescherm me, zodat ik het hoofd niet buig voor Satan en deze demonen, en zodat ik standvastig ben en van u kan getuigen!” Toen herinnerde ik me Gods woorden: “Je moet weten dat alle dingen in jullie omgeving er zijn door mijn toestemming, Ik regel alles. Zie duidelijk en geef genoegdoening aan mijn hart in de omgeving die ik je heb gegeven. Wees niet bang, de Almachtige God der heerscharen zal zeker bij je zijn; Hij beschermt je en Hij is je schild” (‘Hoofdstuk 26’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Ja, alles wat me die dag overkwam had de goedkeuring van Gods troon, dus hoewel ik gevangenzat in een demonenhol en geconfronteerd werd met een bende wrede, demonische schurken, vocht ik niet alleen. Almachtige God was bij me. Ik kon op Hem vertrouwen en Hij was mijn sterke toeverlaat, dus wat had ik te vrezen? Bij deze gedachten voelde ik me niet langer angstig of bang. Ik had de kracht om tot het einde tegen Satan te vechten en ik zwoer dat ik standvastig zou zijn en van God zou getuigen, al kostte het me mijn leven!

Toen begon de politie me te martelen om me tot een bekentenis te dwingen. Op de ochtend van de eerste dag boeiden ze me, en toen ze me meenamen om bloed af te nemen, sleurden ze me met geweld mee zodat de scherpe randen van de handboeien in mijn vlees sneden. Al gauw lag de huid van mijn polsen open en ik voelde een hevige, snijdende pijn. Toen boeiden ze me aan een radiator en omdat ze vreesden dat ik zou vluchten, trokken ze de boeien zo strak aan dat mijn polsen bloedige wonden vertoonden. De wrede agenten verhoorden me steeds opnieuw en bleven vergeefs proberen me te dwingen om informatie over de kerk te geven. Omdat ik volhield dat ik niets wist, raakten ze buiten zinnen van woede. Een van hen liep kwaad op me af en sloeg me hard in het gezicht. Ik zag sterretjes en raakte bijna buiten bewustzijn. Mijn tanden klapperden in mijn mond en tegen wil en dank stroomden de tranen uit mijn ogen. Toen de agent zag dat ik huilde, maar nog steeds weigerde om te praten, vertrok zijn gezicht van woede. Zonder medelijden pakte hij meerdere strengen van mijn haar, wond die om zijn hand en sloeg me met geweld met mijn achterhoofd tegen de muur. De harde klap deed me duizelen en mijn oren tuitten. Zijn woede was nog niet bedaard en hij sloeg me meerdere keren achter elkaar en riep kwaad: “Ik zal je laten huilen! Dit krijg je als je niet praat!” Terwijl hij dat zei, stampte hij woest met zijn schoen op mijn voet. Toen ik zo wreed door die duivels was geslagen en gekweld, had ik overal pijn en voelde me slap. Ik lag bewegingloos op de grond, alsof ik elk moment kon sterven. Toen ze mijn toestand zagen, stormden de agenten vloekend weg en sloegen de deur achter zich dicht. Die middag werd ik opnieuw wreed geslagen en probeerden ze informatie over de kerk uit me te krijgen. Nadat dit meerdere keren zo was gegaan, was ik duizelig en misselijk en mijn lichaam deed zo’n pijn dat ik het gevoel had dat ik zou bezwijken. Het leek wel of ik elk moment kon sterven. Maar de agenten gingen onverminderd voort met hun verhoor. Met een totaal gebrek aan menselijkheid brandden ze mijn voeten met een aansteker, zodat zich onmiddellijk twee grote blaren vormden. Het deed zo’n pijn dat ik niet kon stoppen met huilen. Overmand door pijn ging ik op de grond zitten en keek naar de agenten die me stuk voor stuk aankeken met een beestachtige woede, als demonen uit de onderwereld die niets liever wilden dan me aan stukken scheuren. Ik voelde me zwak en klaagde stilletjes tegen God: “Almachtige God, wanneer houden die agenten op met hun martelingen? Ik hou het niet meer vol…” Ik was zo zwak dat ik elk moment kon bezwijken en ik dacht: “En als ik ze nou één ding vertel? Dan hoef ik niet meer te lijden…” Maar toen dacht ik meteen: “Als ik ook maar één ding zeg, ben ik een Judas. Dat betekent dat ik God verraad.” Er woedde een verbitterde strijd in mijn hart. Toen dacht ik aan Gods woorden: “Jullie moeten juist doen wat aangenaam is voor iedereen, wat alle mensen ten goede komt en wat je eigen bestemming ten goede komt. Anders zal degene die lijdt te midden van onheil niemand anders zijn dan jijzelf” (‘Bereid voldoende goede daden voor voor je bestemming’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). “Ik zal niet meer genadig zijn voor hen die mij in het geheel niet trouw zijn in tijden van verdrukking, want mijn genade reikt maar zover. Bovendien kan ik geen sympathie opbrengen voor degenen die mij eens hebben verraden, nog minder wil ik geassocieerd worden met mensen die hun vrienden verraden. Dit is mijn gezindheid, wie de persoon ook maar mag zijn” (‘Bereid voldoende goede daden voor voor je bestemming’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Gods woorden brachten me met één klap tot bezinning. Ik schrok van de gedachten die ik even daarvoor had gehad. Ik dacht: Satans vervolging is me vandaag ten deel gevallen, en in plaats van te bedenken hoe ik op God moest vertrouwen om deze duivels te overwinnen en standvastig te zijn en van Hem te getuigen, maakte ik me zorgen over mijn eigen vlees. Maakt dat me niet egoïstisch en verachtelijk? God is rechtvaardig en heilig, en als ik mijn broeders en zusters zou verraden en een jammerlijke Judas zou worden, zou ik dan niet Gods gezindheid beledigen en mijn eigen ondergang teweegbrengen? Doordat Gods wil toestaat dat deze agenten me vandaag martelen, zie ik duidelijk het demonische wezen van de CCP, waardoor zij zich verwoed verzetten tegen God en een vijand van God worden. Daardoor ben ik beter in staat om mijn hart naar God te richten, trouw aan God te blijven en standvastig te zijn en van God te getuigen. Toen ik tot deze conclusies was gekomen, voelde ik me spijtig en schuldig over mijn ongehoorzaamheid. Ik wilde berouw tonen tegen God. Hoe erg de politie me ook zou pijnigen en martelen, ik zou weigeren om toe te geven aan mijn vlees. Ik wilde slechts gehoorzamen aan Gods orkestraties en regelingen, elk leed dragen en standvastig zijn en van God getuigen om door mijn daden mijn trouw aan Hem te bewijzen. Al kostte het me mijn leven, ik zou geen Judas worden en God verraden! Zolang ik kon ademen, zou ik me niet overgeven of toegeven aan Satan! Die avond lieten de agenten me met uitgestrekte benen op de grond zitten en tilden met geweld mijn armen omhoog, terwijl mijn handen op mijn rug geboeid waren. Ik voelde onmiddellijk een hevige pijn in mijn armen en gewonde polsen. De agenten waren dol van woede en zetten een ventilator in de hoogste stand op me gericht, zodat hij koude lucht over mijn lichaam blies. Ik had het zo koud dat ik zonder ophouden zat te bibberen en te klappertanden. Ik was ongesteld, maar de agenten lieten me mijn maandverband niet verschonen en zeiden dat ik het maar in mijn broek moest laten lopen. Maar toen hielden de agenten nog niet op. Ze haalden een zweep, gemaakt van een zachte tak, en geselden me overal, waarbij elke slag een bloedige afdruk achterliet. Het deed zo’n pijn, dat ik eronder uit probeerde te kronkelen. Maar toen ze zagen dat ik de slagen ontweek, sloegen de agenten me nog harder en zeiden: “Laten we eens kijken of je nu wilt praten! Vanavond sla ik je helemaal kreupel!” De wreedheid en woestheid van de agenten was vreselijk, maar dankzij Gods leiding en bescherming gaf ik niet toe, en ze werden niets wijzer van het verhoor.

Terwijl ik dagenlang op brute wijze werd verhoord, bleef een officier van de Nationale Veiligheidsbrigade zich voordoen als een ‘goede smeris’ en probeerde me met zijn zachte benadering vergeefs me de kerk te laten verraden. Hij had een aardige, zachtmoedige uitdrukking op zijn gezicht, schonk water voor me in, gaf me een appel en zei met geveinsde vriendelijkheid: “Het is jammer dat je op zo’n jonge leeftijd zo moet lijden. Vertel ons wat we willen weten, dan houdt het op en kun je naar huis. Je man en zoon verlangen naar je!” Eerst leek hij me aardig, maar hij was de gemeenste en boosaardigste van allemaal. Toen hij merkte dat ik hem niets zou vertellen, vertrok zijn gezicht zich in een woeste grijns. Hij liet zijn ware beestachtige aard zien en begon me nog wreder en genadelozer te martelen. Hij bracht me naar de grote zaal van het politiebureau en liet me twee uur lang in mijn eentje in de hoek zitten in de ijskoude lucht. Toen kwam hij terug en schreeuwde tegen me. Hij vond dat ik niet hard genoeg antwoordde en dwong me om mijn benen uit te strekken en stampte venijnig op mijn knieschijven en trok mijn handen die op mijn rug waren geboeid ruw omhoog. Ik hoorde iets kraken in mijn middel, voelde een verscheurende pijn en schreeuwde het uit en verloor alle gevoel in mijn middel. Ik had niet verwacht dat mijn geschreeuw die duivel kwaad zou maken. Hij brulde woest naar een van zijn lakeien: “Haal een lap en stop hem in haar mond, zodat ze niet meer schreeuwt!” Ze brachten een stinkend, smerig vod en propte het in mijn mond, zodat ik bijna moest overgeven. Hij schreeuwde tegen me: “Hou hem tussen je tanden! Waag het niet om de lap te laten vallen!” En hij duwde hem verder in mijn mond. Ik voelde alleen maar bittere haat voor die verachtelijke beesten. Ik haatte ze zo erg dat ik geen tranen meer overhad. Vervolgens ging deze duivelse officier door met het verhoor en toen hij merkte dat ik nog steeds niets zou zeggen, duwde hij opnieuw mijn benen omlaag, terwijl hij mijn geboeide armen omhoog trok. Het deed zo’n pijn dat het koude zweet me uitbrak en ik het tegen wil en dank weer uitschreeuwde. Toen hij doorkreeg dat ik nog steeds niet zou praten, zei hij tegen zijn lakeien: “Neem haar mee!” Twee agenten tilden me op van de grond, maar ik kon vanuit mijn middel niet rechtop staan. Ik moest langzaam met gebogen rug lopen, stap voor stap. Door de vreselijke pijn voelde ik mijn geest weer zwak, wanhopig en hulpeloos worden. Ik wist niet hoelang ik het nog zou volhouden en in mijn hart bad ik keer op keer tot God en riep de bescherming van Almachtige God aan, zodat ik Hem niet zou verraden, al kostte het me mijn leven.

Toen zag ik in dat Almachtige God mijn zwakheid in elk opzicht begreep en al die tijd genadig was geweest en me heimelijk had beschermd. Toen de agenten weer terugkwamen om me te verhoren, dreigden ze: “Als je niet praat, brengen we je ergens anders heen en zetten je op een elektrische stoel. Als we hem inschakelen, raak je buiten bewustzijn, en zelfs als je niet doodgaat, zul je invalide raken!” Toen ik die woorden van de agent hoorde, werd ik bang. Ik dacht dat ik zo’n onmenselijke behandeling echt niet zou kunnen verdragen en bad dringend tot God. Op dat moment dacht ik aan Gods woorden: “Wanneer mensen bereid zijn om hun leven op te offeren, wordt alles een kleinigheid en kan niemand ze overmeesteren. Wat kan er belangrijker zijn dan het leven?” (‘Hoofdstuk 36’ van Interpretaties van de mysteriën van Gods woorden aan het gehele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Ja, mijn leven lag in Gods handen. God bestuurt en beheerst het en het was niet de politie die besliste of ik zou leven of sterven. Als ik echt mijn leven op het spel zette, kon ik Satan overwinnen. Op dat moment was ik vol vertrouwen. Ik was bereid om mijn leven op het spel te zetten, het in Gods handen te leggen en Gods orkestraties en regelingen te gehoorzamen. Ik had niet verwacht dat ik een van de agenten zou horen zeggen, dat de elektrische stoel kapot was en ze hem niet konden inschakelen. Op dat moment voelde ik dat Almachtige God voortdurend bij me was. Zelfs al was ik in het hol van demonen, God bleef aan mijn zijde. Hij stond toe dat ik leed, maar niet dat deze satanische demonen me van het leven zouden beroven. Ik dankte Almachtige God voor Zijn wonderbaarlijke bescherming en dat Hij me aan de dood liet ontsnappen! Mijn geloof werd sterker en ik was bereid om welk leed dan ook te ondergaan en standvastig te zijn en van God te getuigen. De waanzinnige agenten martelden en verhoorden me zes dagen en vijf nachten lang en lieten me niet eten, water drinken of slapen. Hierdoor werd het me duidelijk dat de CCP-regering niets anders is dan een stel boeven en gangsters. Als ze je in hun greep hadden, was je in de greep van wrede, gewelddadige duivels, en zonder de zorg en bescherming van Almachtige God zouden ze me hebben doodgemarteld. Hoewel de agenten me dagenlang niet lieten eten, drinken of slapen en me op allerlei manieren martelden, voelde ik totaal geen dorst, honger of vermoeidheid. De agenten van de Nationale Veiligheidsbrigade zeiden dat ze nog nooit hadden gezien dat iemand die zo jong was, het zoveel dagen had volgehouden. Ik begreep ten diepste dat het de enorme levenskracht van Almachtige God was die mijn vleselijke omhulsel steunde, me leven gaf en me de kracht schonk om vol te houden tot het eind. Zoals de Heer Jezus zei: “De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God” (Matteüs 4:4). De woorden van Almachtige God zeggen: “God gebruikt Zijn leven om in alle levende en levenloze dingen te voorzien, door alles in orde te brengen met Zijn kracht en gezag. Dit is een waarheid die niemand kan bedenken of gemakkelijk kan bevatten en deze onbegrijpelijke waarheden zijn de manifestatie van en getuigenis voor de levenskracht van God” (‘God is de bron van het leven van de mens’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’).

Toen de agenten merkten dat een harde aanpak niet werkte, besloten ze het op een zachte manier te proberen. Het hoofd van de Nationale Veiligheidsbrigade kwam zelf om me te verhoren. Hij maakte vriendelijk en zachtzinnig mijn handboeien los, nodigde me uit om te gaan zitten en zei met ‘aardige’ stem: “Je bent erg dom. Je bent geen functionaris of gezagsdrager in de kerk. Ze hebben je verraden en jij verzet je tegen ons voor hen. Is het dat echt waard? Bovendien, als je in Almachtige God gelooft, zal je zoon in de toekomst moeilijk toegelaten worden aan een universiteit en het leger of ambtenaar kunnen worden. En je man geeft niet om je. Misschien heeft hij al iemand anders gevonden en je verlaten … We weten al alles over je situatie. Zelfs als je ons niets vertelt, kunnen we je een misdaad ten laste leggen, want de CCP is de baas in dit land. Wij bepalen wat er gebeurt. En we bepalen ook hoeveel dagen we je vasthouden. Zelfs als je hier doodgaat, zal ons niets overkomen. Dus beken nu maar! China is anders dan andere landen. Zelfs als je ons niets vertelt, kunnen we je aanklagen voor een misdaad en je veroordelen.” Toen ik al die manieren hoorde waarop hij probeerde me te verleiden met vriendelijkheid, kreeg ik beurtelings hoop en verloor ik de moed. Ik voelde me heel ellendig. Ik wist niet wat ik moest doen en riep in gedachten uit: “Almachtige God! U weet dat mijn gestalte te klein is en het me aan zoveel ontbreekt. Ik weet niet hoe ik deze omstandigheden moet doorstaan of het hoofd moet bieden. Ik smeek u om leiding.” Toen wezen Gods woorden me de weg: “Mijn volk moet te allen tijde waken voor de sluwe plannen van Satan […] Dit zal voorkomen dat jullie in de val van Satan lopen, want dan zal het te laat zijn voor spijt” (‘Hoofdstuk 3’ van Gods woorden aan het hele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). “Omwille van mij moet je niet zwichten voor enige duistere macht. Vertrouw op mijn wijsheid om op de volmaakte weg te blijven lopen; sta niet toe dat de samenzweringen van Satan je in hun greep krijgen” (‘Hoofdstuk 10’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Gods woorden brachten licht in mijn hart en ik wist nu hoe ik moest handelen. Ik dacht bij mezelf: “Natuurlijk! Dit was Satan die zich van emotionele valstrikken bediende om me te misleiden en bedriegen. Ik moet zijn listen doorzien, hem verslaan met wijsheid en me niet laten misleiden. Alles ligt in Gods handen. Zelfs als ik in de gevangenis zit tot de tralies wegroesten, mag ik me nooit onderwerpen aan Satan en God verraden!” Nu was het me veel duidelijker wat ik moest doen. Geconfronteerd met zijn provocaties en verleidingen bleef ik stil zitten, bad en bracht mijn hart tot rust in Gods aanwezigheid. Woedend zei ik tegen hem: “Ik zal je aanklagen! Je hebt niet alleen geprobeerd om me met martelingen tot een bekentenis te dwingen, je hebt me ook vals beschuldigd van een misdaad!” Hij grinnikte boosaardig en zei: “Ik heb je niet geslagen. Klaag me maar aan. De CCP is de baas in dit land. Niemand zal het voor je opnemen.” Door zijn woorden voelde ik een diepe verachting voor de boosaardige CCP-regering. Deze oude duivel had echt geen ontzag voor wet of fatsoen. Daarna haalde hij een grote stapel identiteitskaarten van mijn broeders en zusters tevoorschijn die ik moest identificeren. Hij vroeg of ik hen kende en hoopte vergeefs dat ik hen zou verraden. Verbitterd antwoordde ik: “Ik ken er niet één van!” Toen hij dat hoorde, werd zijn gezicht paars van woede. Hij merkte dat ik echt niets zou loslaten en liep nijdig weg. Die middag brachten ze me naar het huis van bewaring en bedreigden me: “In het huis van bewaring laten we je bij het water hurken en knoflook pellen. Na een paar dagen zijn je handen weggerot!” Ze grijnsden en lachten trots toen ze dat zeiden en in hun beestachtige gelaatsuitdrukking zag ik het demonische gezicht van Satan, wreed en kwaadaardig.

Nadat ze me een maand in het huis van bewaring hadden gehouden, zei de politie dat ik naar huis mocht als ik 20.000 yuan betaalde. Ik zei dat ik dat niet had, en alsof ze wilden onderhandelen, zeiden ze dat 10.000 ook goed was. Toen ik zei dat ik geen cent bezat, sloeg hun irritatie onmiddellijk om in woede en zeiden ze grijnzend: “Als je geen geld hebt, wordt het heropvoeding door arbeid voor jou! Als je vrijkomt, zal je man je zelfs niet meer willen!” “Prima.” zei ik resoluut, “Het kan me niet schelen!” En zonder aarzeling klaagden ze me aan voor ‘verstoring van de sociale orde’ en ‘ het hinderen van de handhaving van de wet’, en veroordeelden me tot een jaar heropvoeding door arbeid. Hieruit bleek nog duidelijker dat de CCP-regering een satanische duivel zonder ontzag voor mensenlevens is die God tot vijand maakt! In deze hel op aarde, geregeerd door demonen, waar God als doodsvijand wordt gezien, is de partij die aan de macht is het goddelijke gezag en hebben de mensen die eraan onderworpen zijn helemaal geen mensenrechten of vrijheid, laat staan godsdienstvrijheid! Op dat moment moest ik aan de woorden van Almachtige God denken: “Het is om de haat die in jullie opwelt zonder terughoudendheid te ventileren, om die beschimmelde ziektekiemen uit te roeien, om jullie dit leven te laten verlaten dat niet anders is dan dat van een os of een paard, om niet langer een slaaf te zijn, om niet langer vrijelijk vertreden of rond gecommandeerd te worden door de grote rode draak; jullie zullen niet langer van deze mislukte natie zijn, niet langer behoren tot de verschrikkelijke grote rode draak, jullie zullen geen slaaf meer van hem zijn. Het demonennest zal zeker in stukken worden gereten door God en jullie zullen naast God staan – jullie behoren God toe en behoren niet tot dit imperium van slaven. God verafschuwt deze duistere maatschappij al lang tot op Zijn botten. Hij knarst Zijn tanden, hunkerend om Zijn voeten te zetten op deze slechte, verschrikkelijke oude slang, opdat hij nooit meer op mag staan en de mens nooit meer kwaad zal doen; Hij zal geen pardon hebben met zijn vroegere daden, Hij zal zijn misleiding van de mens niet tolereren, Hij zal afrekenen met elke zonde die hij door de eeuwen heen heeft begaan; God zal geenszins mild zijn jegens deze aanvoerder van al het kwaad,[1] Hij zal hem volkomen vernietigen” (‘Werk en intrede (8)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Ik was vervuld van zowel verdriet als woede, want ik zag hoe verraderlijk, sluw en bedrieglijk de Chinese regering was. Ze beweert zich te houden aan leuzen als ‘vrijheid van godsdienst en het bewaken van de legitieme rechten en belangen van burgers’, maar onder die dekmantel verstoort en vernietigt ze zonder scrupules Gods werk, arresteert, mishandelt, beboet en vermoordt naar willekeur mensen die in Almachtige God geloven en dwingt zonder mededogen mensen om God te verwerpen en te verraden en zich te onderwerpen aan haar duistere heerschappij. De mensheid werd geschapen door God en het is natuurlijk en juist om in God te geloven en Hem te vereren, maar de reactionaire CCP-regering verzet zich tegen de Hemel en de natuur en probeert de komst van de ware God te verhinderen. Ze vervolgt gelovigen in God op onmenselijke wijze en maakt daarbij gebruik van dreigementen, aansporingen, valse aantijgingen, afgedwongen bekentenissen en marteling. Haar misdaden zijn afschuwelijk, vreselijk en weerzinwekkend! Door haar verachtelijkheid en boosaardigheid voelde ik een diepe haat voor haar en ik was meer vastbesloten dan ooit om liever te sterven dan haar te volgen en mijn geloof en voornemen om Almachtige God te volgen en het juiste pad in het leven te bewandelen waren sterker dan ooit.

In augustus 2010 werd ik vrijgelaten nadat ik mijn straf had volbracht. Toen ik thuiskwam, hoorde ik dat terwijl ik mijn straf uitzat, ook mijn man een jaar lang onder politiebewaking had gestaan. In dat jaar stonden er ‘s avonds vaak agenten in burger achter ons huis om in de gaten te houden wat hij deed, hem te bespieden en ons huis te bewaken, zodat mijn man niet naar huis kon en geen plek had waar hij zich veilig kon voelen. Overdag moest hij buiten werken en ’s nachts moest hij in de houtstapel bij ons huis slapen, zodat hij geen goede nachtrust kreeg. Toen ik vrij was, ontdekte ik dat deze politielakeien ook geruchten over mij hadden verspreid in het dorp om iedereen in het dorp aan te sporen om me in de steek te laten en de leidster van de Dorpsvrouwen hadden gestuurd om me in de gaten te houden. Ze vroegen me ook om een verklaring te schrijven waarin ik beloofde dat ik de stad niet zou verlaten. Ze ontzegden me elke persoonlijke vrijheid. Toen ik een maand thuis was, werd ik weer door drie, vier agenten gedwongen om naar de Nationale Veiligheidsbrigade te gaan voor verhoor. Ze boeiden me opnieuw op een ijzeren stoel en probeerden me te dwingen om ze informatie te geven over De Kerk van Almachtige God. Toen mijn familieleden me kwamen halen, zeiden ze arrogant: “Als jullie willen dat ze wordt vrijgelaten, moeten jullie 20.000 yuan betalen of zorgen dat ze ons informatie geeft over De Kerk van Almachtige God. Anders wordt ze veroordeeld tot vijf jaar heropvoeding door arbeid!” Mijn familie had niet zoveel geld en moest in machteloze frustratie terugkeren naar huis. Ik begreep heel goed dat deze demonen opnieuw gebruik wilden maken van mijn arrestatie om me te dwingen om God te verraden, dus in mijn hart bad ik dringend tot God: “Almachtige God, Satan is nu weer bezig met zijn listen en hoopt vergeefs mij te dwingen om u te verraden. Maar ik laat me niet door hem misleiden. Hoeveel jaren dwangarbeid ik ook moet doen, ik zal getuigen om u te behagen.” Net toen ik in mijn hart zwoer om te getuigen, hoeveel ik ook zou moeten lijden, zag ik Gods wonderbaarlijke werken. Toen de agenten zagen dat hun verhoor hen niets zou opleveren, lieten ze me die avond vrij. Ik dankte Almachtige God dat Hij een weg voor mij had geopend en me opnieuw uit de klauwen van Satan had gered.

Gedurende de wrede vervolging door de CCP-regering durfde ik me niet voor te stellen dat ik het er levend af zou brengen. Zonder de leiding van het woord van Almachtige God, de zorg en bescherming van Almachtige God en de oneindige kracht die me door God is gegeven, had mijn zwakke leven elk moment kunnen zijn gedoofd en verzwolgen door deze onmenselijke duivels en had ik nooit standvastig kunnen zijn tegenover Satan. Hierdoor begreep ik echt het gezag en de macht van de woorden van Almachtige God en voelde ik de transcendentie en grootsheid van de levenskracht van Almachtige God en kon ik Gods waarachtige liefde en onbaatzuchtige levensvoorziening voor mij ervaren! Het was Almachtige God die me keer op keer hielp om Satans verleidingen te overwinnen, boven mijn angst voor de dood uit te stijgen en uit deze hel op aarde te komen. Ik ervoer ten diepste dat alleen de liefde van Almachtige God voor de mensheid echt is, dat Almachtige God de Enige is op wie ik kan vertrouwen en dat Hij mijn enige redding is. Ik heb op mijn leven gezworen dat ik Satan zal verzaken en verwerpen, de waarheid zal nastreven en Almachtige God voor eeuwig zal volgen en het lichte, juiste pad zal bewandelen in het leven!

Voetnoot:

1. “Aanvoerder van al het kwaad” verwijst naar de oude duivel. Deze uitdrukking geeft extreme afkeur aan.

De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.

uit ‘De Kerk van Almachtige God’ 

Gerelateerde aanbevelingen: De zaak Zhaoyuan van 28 mei leidt tot een familiecrisis 

I BUILT MY SITE FOR FREE USING