Gedurende de wrede vervolging door de CCP-regering durfde ik me niet voor te stellen dat ik het er levend af zou brengen. Zonder de leiding van het woord van Almachtige God, de zorg en bescherming van Almachtige God en de oneindige kracht die me door God is gegeven, had mijn zwakke leven elk moment kunnen zijn gedoofd en verzwolgen door deze onmenselijke duivels en had ik nooit standvastig kunnen zijn tegenover Satan. Hierdoor begreep ik echt het gezag en de macht van de woorden van Almachtige God en voelde ik de transcendentie en grootsheid van de levenskracht van Almachtige God en kon ik Gods waarachtige liefde en onbaatzuchtige levensvoorziening voor mij ervaren!

Door Lin Ling, provincie Shandong

Ik ben geboren in een arm gezin op het platteland. Omdat onze familie geen macht of status bezat, werd er al op me neergekeken toen ik jong was en ik werd vaak gepest. Ik voelde me elke keer erg vernederd en ellendig en keek uit naar de dag dat er een redder zou komen en mijn lot zou veranderen. Toen ik getrouwd was, was het leven zwaar en mijn zoon was vaak ziek. Mijn buren vertelden me over het geloof in Jezus en toen ik hoorde dat de Heer Jezus mensen die een ellendig leven hadden, kon verlossen van hun leed en problemen, was ik erg aangedaan. Ik had eindelijk mijn Redder gevonden en vanaf dat moment geloofde ik in Jezus en nam vol overgave deel aan bijeenkomsten en luisterde naar preken waar ik maar kon. Maar later besefte ik dat de kerken steeds meer verlaten waren en dat de jaloezie, de ruzies en het gekonkel onder gelovigen steeds erger werden. Het was niet anders dan in de bredere maatschappij. Ik was enorm teleurgesteld, het geloof dat ik eerst had gehad werd geleidelijk aan zwakker en ik ging niet meer naar bijeenkomsten.

In het jaar 2000 predikte een zuster tegen me over het evangelie van de laatste dagen van Almachtige God. Toen ik hoorde dat Almachtige God de teruggekeerde Heer Jezus is, voelde ik een onbeschrijflijke blijdschap in mijn hart. Elke dag, als ik maar even tijd had, hield ik Gods woord in mijn hand en las het zoals een uitgehongerd mens eet. De oprechtheid in Gods woorden gaf me warmte en troost. Ik voelde de zorgzaamheid, genade en redding van de Schepper voor mij, en mijn dorstige geest werd gelaafd en voorzien. Daarna leefde ik in de grote familie van De Kerk van Almachtige God waar ik bijeenkomsten bezocht en mijn plichten vervulde naast mijn broeders en zusters. We streefden er allemaal naar om de waarheid te zoeken te midden van de lafenis en voorziening van het woord van Almachtige God. Er was liefde tussen mijn broeders en zusters en allemaal hielpen we elkaar. Er was geen gekonkel, bedrog of verachting voor armoede en liefde voor rijkdom, en al helemaal geen misbruik of onderdrukking. In De Kerk van Almachtige God kende ik echt geluk en vrede zoals ik nooit eerder had gevoeld. Maar omdat ik in Almachtige God geloofde, werd ik gearresteerd en wreed gemarteld door de CCP-regering en toen een jaar gevangengezet. In dat donkere hol van de demon gaf het woord van Almachtige God me vertrouwen en kracht, en dat bracht me er stap voor stap toe om Satan te overwinnen en uit te stijgen boven de ketenen van de dood.

Op de avond van 24 augustus 2009 was ik net gaan slapen toen ik opeens werd gewekt door een wild geklop op de deur. Voor ik kon reageren, braken zeven, acht politiemannen de deur open en kwamen de kamer binnen. Toen ze binnenkwamen, schreeuwden ze: “Geen beweging! Kom uit bed en ga met ons mee!” Nog voor ik mijn kleren kon aandoen, hoorde ik het geklik van een camera toen er een foto van me werd genomen. Toen keerde de politie het huis ondersteboven om het te doorzoeken en zag geen vodje papier over het hoofd. Het duurde niet lang of het was een enorme rommel, alsof bandieten het huis overhoop hadden gehaald. Alles lag op de grond en je kon geen voet meer verzetten. Daarna namen drie agenten me met geweld mee naar een busje dat buiten klaarstond.

Toen ze me naar het politiebureau hadden gebracht, lieten ze me met mijn gezicht naar de muur staan. Een politieman ondervroeg me met strenge stem en zei: “Vertel ons de waarheid over je geloof in Almachtige God! Wat is jouw rol in de kerk? Wie is jullie leider? Waar is hij? Vertel ons alles!” Ik zei zonder angst: “Ik weet niets!” Onmiddellijk sloeg hun frustratie om in woede. Ze schopten me, scholden me uit en bedreigden me:“Als je het vertelt, laten we je gaan. Maar anders slaan we je dood!” Onderwijl duwden ze me op een ijzeren stoel met een grote stang die ze vergrendelden zodat ik geen kant uit kon. Toen ik merkte met hoeveel machtsvertoon de agenten me arresteerden en ik de wrede uitdrukking op hun gezicht en de kwade blikken die ze mij toewierpen zag en zag hoe ze mij, een weerloze vrouw, behandelden alsof ik een vreselijke misdaad had gepleegd, raakte ik in paniek en werd bang. Ik dacht: Hoe zijn ze van plan om me te kwellen? Als ze me echt martelen of slaan, wat doe ik dan? Innerlijk bad ik verwoed tot God: “Almachtige God! Mijn gestalte is werkelijk te klein, en omringd door Satans kwaadaardige krachten ben ik bang geworden. Ik smeek u om mij vertrouwen en kracht te geven. Bescherm me, zodat ik het hoofd niet buig voor Satan en deze demonen, en zodat ik standvastig ben en van u kan getuigen!” Toen herinnerde ik me Gods woorden: “Je moet weten dat alle dingen in jullie omgeving er zijn door mijn toestemming, Ik regel alles. Zie duidelijk en geef genoegdoening aan mijn hart in de omgeving die ik je heb gegeven. Wees niet bang, de Almachtige God der heerscharen zal zeker bij je zijn; Hij beschermt je en Hij is je schild” (‘Hoofdstuk 26’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Ja, alles wat me die dag overkwam had de goedkeuring van Gods troon, dus hoewel ik gevangenzat in een demonenhol en geconfronteerd werd met een bende wrede, demonische schurken, vocht ik niet alleen. Almachtige God was bij me. Ik kon op Hem vertrouwen en Hij was mijn sterke toeverlaat, dus wat had ik te vrezen? Bij deze gedachten voelde ik me niet langer angstig of bang. Ik had de kracht om tot het einde tegen Satan te vechten en ik zwoer dat ik standvastig zou zijn en van God zou getuigen, al kostte het me mijn leven!

Toen begon de politie me te martelen om me tot een bekentenis te dwingen. Op de ochtend van de eerste dag boeiden ze me, en toen ze me meenamen om bloed af te nemen, sleurden ze me met geweld mee zodat de scherpe randen van de handboeien in mijn vlees sneden. Al gauw lag de huid van mijn polsen open en ik voelde een hevige, snijdende pijn. Toen boeiden ze me aan een radiator en omdat ze vreesden dat ik zou vluchten, trokken ze de boeien zo strak aan dat mijn polsen bloedige wonden vertoonden. De wrede agenten verhoorden me steeds opnieuw en bleven vergeefs proberen me te dwingen om informatie over de kerk te geven. Omdat ik volhield dat ik niets wist, raakten ze buiten zinnen van woede. Een van hen liep kwaad op me af en sloeg me hard in het gezicht. Ik zag sterretjes en raakte bijna buiten bewustzijn. Mijn tanden klapperden in mijn mond en tegen wil en dank stroomden de tranen uit mijn ogen. Toen de agent zag dat ik huilde, maar nog steeds weigerde om te praten, vertrok zijn gezicht van woede. Zonder medelijden pakte hij meerdere strengen van mijn haar, wond die om zijn hand en sloeg me met geweld met mijn achterhoofd tegen de muur. De harde klap deed me duizelen en mijn oren tuitten. Zijn woede was nog niet bedaard en hij sloeg me meerdere keren achter elkaar en riep kwaad: “Ik zal je laten huilen! Dit krijg je als je niet praat!” Terwijl hij dat zei, stampte hij woest met zijn schoen op mijn voet. Toen ik zo wreed door die duivels was geslagen en gekweld, had ik overal pijn en voelde me slap. Ik lag bewegingloos op de grond, alsof ik elk moment kon sterven. Toen ze mijn toestand zagen, stormden de agenten vloekend weg en sloegen de deur achter zich dicht. Die middag werd ik opnieuw wreed geslagen en probeerden ze informatie over de kerk uit me te krijgen. Nadat dit meerdere keren zo was gegaan, was ik duizelig en misselijk en mijn lichaam deed zo’n pijn dat ik het gevoel had dat ik zou bezwijken. Het leek wel of ik elk moment kon sterven. Maar de agenten gingen onverminderd voort met hun verhoor. Met een totaal gebrek aan menselijkheid brandden ze mijn voeten met een aansteker, zodat zich onmiddellijk twee grote blaren vormden. Het deed zo’n pijn dat ik niet kon stoppen met huilen. Overmand door pijn ging ik op de grond zitten en keek naar de agenten die me stuk voor stuk aankeken met een beestachtige woede, als demonen uit de onderwereld die niets liever wilden dan me aan stukken scheuren. Ik voelde me zwak en klaagde stilletjes tegen God: “Almachtige God, wanneer houden die agenten op met hun martelingen? Ik hou het niet meer vol…” Ik was zo zwak dat ik elk moment kon bezwijken en ik dacht: “En als ik ze nou één ding vertel? Dan hoef ik niet meer te lijden…” Maar toen dacht ik meteen: “Als ik ook maar één ding zeg, ben ik een Judas. Dat betekent dat ik God verraad.” Er woedde een verbitterde strijd in mijn hart. Toen dacht ik aan Gods woorden: “Jullie moeten juist doen wat aangenaam is voor iedereen, wat alle mensen ten goede komt en wat je eigen bestemming ten goede komt. Anders zal degene die lijdt te midden van onheil niemand anders zijn dan jijzelf” (‘Bereid voldoende goede daden voor voor je bestemming’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). “Ik zal niet meer genadig zijn voor hen die mij in het geheel niet trouw zijn in tijden van verdrukking, want mijn genade reikt maar zover. Bovendien kan ik geen sympathie opbrengen voor degenen die mij eens hebben verraden, nog minder wil ik geassocieerd worden met mensen die hun vrienden verraden. Dit is mijn gezindheid, wie de persoon ook maar mag zijn” (‘Bereid voldoende goede daden voor voor je bestemming’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Gods woorden brachten me met één klap tot bezinning. Ik schrok van de gedachten die ik even daarvoor had gehad. Ik dacht: Satans vervolging is me vandaag ten deel gevallen, en in plaats van te bedenken hoe ik op God moest vertrouwen om deze duivels te overwinnen en standvastig te zijn en van Hem te getuigen, maakte ik me zorgen over mijn eigen vlees. Maakt dat me niet egoïstisch en verachtelijk? God is rechtvaardig en heilig, en als ik mijn broeders en zusters zou verraden en een jammerlijke Judas zou worden, zou ik dan niet Gods gezindheid beledigen en mijn eigen ondergang teweegbrengen? Doordat Gods wil toestaat dat deze agenten me vandaag martelen, zie ik duidelijk het demonische wezen van de CCP, waardoor zij zich verwoed verzetten tegen God en een vijand van God worden. Daardoor ben ik beter in staat om mijn hart naar God te richten, trouw aan God te blijven en standvastig te zijn en van God te getuigen. Toen ik tot deze conclusies was gekomen, voelde ik me spijtig en schuldig over mijn ongehoorzaamheid. Ik wilde berouw tonen tegen God. Hoe erg de politie me ook zou pijnigen en martelen, ik zou weigeren om toe te geven aan mijn vlees. Ik wilde slechts gehoorzamen aan Gods orkestraties en regelingen, elk leed dragen en standvastig zijn en van God getuigen om door mijn daden mijn trouw aan Hem te bewijzen. Al kostte het me mijn leven, ik zou geen Judas worden en God verraden! Zolang ik kon ademen, zou ik me niet overgeven of toegeven aan Satan! Die avond lieten de agenten me met uitgestrekte benen op de grond zitten en tilden met geweld mijn armen omhoog, terwijl mijn handen op mijn rug geboeid waren. Ik voelde onmiddellijk een hevige pijn in mijn armen en gewonde polsen. De agenten waren dol van woede en zetten een ventilator in de hoogste stand op me gericht, zodat hij koude lucht over mijn lichaam blies. Ik had het zo koud dat ik zonder ophouden zat te bibberen en te klappertanden. Ik was ongesteld, maar de agenten lieten me mijn maandverband niet verschonen en zeiden dat ik het maar in mijn broek moest laten lopen. Maar toen hielden de agenten nog niet op. Ze haalden een zweep, gemaakt van een zachte tak, en geselden me overal, waarbij elke slag een bloedige afdruk achterliet. Het deed zo’n pijn, dat ik eronder uit probeerde te kronkelen. Maar toen ze zagen dat ik de slagen ontweek, sloegen de agenten me nog harder en zeiden: “Laten we eens kijken of je nu wilt praten! Vanavond sla ik je helemaal kreupel!” De wreedheid en woestheid van de agenten was vreselijk, maar dankzij Gods leiding en bescherming gaf ik niet toe, en ze werden niets wijzer van het verhoor.

Terwijl ik dagenlang op brute wijze werd verhoord, bleef een officier van de Nationale Veiligheidsbrigade zich voordoen als een ‘goede smeris’ en probeerde me met zijn zachte benadering vergeefs me de kerk te laten verraden. Hij had een aardige, zachtmoedige uitdrukking op zijn gezicht, schonk water voor me in, gaf me een appel en zei met geveinsde vriendelijkheid: “Het is jammer dat je op zo’n jonge leeftijd zo moet lijden. Vertel ons wat we willen weten, dan houdt het op en kun je naar huis. Je man en zoon verlangen naar je!” Eerst leek hij me aardig, maar hij was de gemeenste en boosaardigste van allemaal. Toen hij merkte dat ik hem niets zou vertellen, vertrok zijn gezicht zich in een woeste grijns. Hij liet zijn ware beestachtige aard zien en begon me nog wreder en genadelozer te martelen. Hij bracht me naar de grote zaal van het politiebureau en liet me twee uur lang in mijn eentje in de hoek zitten in de ijskoude lucht. Toen kwam hij terug en schreeuwde tegen me. Hij vond dat ik niet hard genoeg antwoordde en dwong me om mijn benen uit te strekken en stampte venijnig op mijn knieschijven en trok mijn handen die op mijn rug waren geboeid ruw omhoog. Ik hoorde iets kraken in mijn middel, voelde een verscheurende pijn en schreeuwde het uit en verloor alle gevoel in mijn middel. Ik had niet verwacht dat mijn geschreeuw die duivel kwaad zou maken. Hij brulde woest naar een van zijn lakeien: “Haal een lap en stop hem in haar mond, zodat ze niet meer schreeuwt!” Ze brachten een stinkend, smerig vod en propte het in mijn mond, zodat ik bijna moest overgeven. Hij schreeuwde tegen me: “Hou hem tussen je tanden! Waag het niet om de lap te laten vallen!” En hij duwde hem verder in mijn mond. Ik voelde alleen maar bittere haat voor die verachtelijke beesten. Ik haatte ze zo erg dat ik geen tranen meer overhad. Vervolgens ging deze duivelse officier door met het verhoor en toen hij merkte dat ik nog steeds niets zou zeggen, duwde hij opnieuw mijn benen omlaag, terwijl hij mijn geboeide armen omhoog trok. Het deed zo’n pijn dat het koude zweet me uitbrak en ik het tegen wil en dank weer uitschreeuwde. Toen hij doorkreeg dat ik nog steeds niet zou praten, zei hij tegen zijn lakeien: “Neem haar mee!” Twee agenten tilden me op van de grond, maar ik kon vanuit mijn middel niet rechtop staan. Ik moest langzaam met gebogen rug lopen, stap voor stap. Door de vreselijke pijn voelde ik mijn geest weer zwak, wanhopig en hulpeloos worden. Ik wist niet hoelang ik het nog zou volhouden en in mijn hart bad ik keer op keer tot God en riep de bescherming van Almachtige God aan, zodat ik Hem niet zou verraden, al kostte het me mijn leven.

Toen zag ik in dat Almachtige God mijn zwakheid in elk opzicht begreep en al die tijd genadig was geweest en me heimelijk had beschermd. Toen de agenten weer terugkwamen om me te verhoren, dreigden ze: “Als je niet praat, brengen we je ergens anders heen en zetten je op een elektrische stoel. Als we hem inschakelen, raak je buiten bewustzijn, en zelfs als je niet doodgaat, zul je invalide raken!” Toen ik die woorden van de agent hoorde, werd ik bang. Ik dacht dat ik zo’n onmenselijke behandeling echt niet zou kunnen verdragen en bad dringend tot God. Op dat moment dacht ik aan Gods woorden: “Wanneer mensen bereid zijn om hun leven op te offeren, wordt alles een kleinigheid en kan niemand ze overmeesteren. Wat kan er belangrijker zijn dan het leven?” (‘Hoofdstuk 36’ van Interpretaties van de mysteriën van Gods woorden aan het gehele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Ja, mijn leven lag in Gods handen. God bestuurt en beheerst het en het was niet de politie die besliste of ik zou leven of sterven. Als ik echt mijn leven op het spel zette, kon ik Satan overwinnen. Op dat moment was ik vol vertrouwen. Ik was bereid om mijn leven op het spel te zetten, het in Gods handen te leggen en Gods orkestraties en regelingen te gehoorzamen. Ik had niet verwacht dat ik een van de agenten zou horen zeggen, dat de elektrische stoel kapot was en ze hem niet konden inschakelen. Op dat moment voelde ik dat Almachtige God voortdurend bij me was. Zelfs al was ik in het hol van demonen, God bleef aan mijn zijde. Hij stond toe dat ik leed, maar niet dat deze satanische demonen me van het leven zouden beroven. Ik dankte Almachtige God voor Zijn wonderbaarlijke bescherming en dat Hij me aan de dood liet ontsnappen! Mijn geloof werd sterker en ik was bereid om welk leed dan ook te ondergaan en standvastig te zijn en van God te getuigen. De waanzinnige agenten martelden en verhoorden me zes dagen en vijf nachten lang en lieten me niet eten, water drinken of slapen. Hierdoor werd het me duidelijk dat de CCP-regering niets anders is dan een stel boeven en gangsters. Als ze je in hun greep hadden, was je in de greep van wrede, gewelddadige duivels, en zonder de zorg en bescherming van Almachtige God zouden ze me hebben doodgemarteld. Hoewel de agenten me dagenlang niet lieten eten, drinken of slapen en me op allerlei manieren martelden, voelde ik totaal geen dorst, honger of vermoeidheid. De agenten van de Nationale Veiligheidsbrigade zeiden dat ze nog nooit hadden gezien dat iemand die zo jong was, het zoveel dagen had volgehouden. Ik begreep ten diepste dat het de enorme levenskracht van Almachtige God was die mijn vleselijke omhulsel steunde, me leven gaf en me de kracht schonk om vol te houden tot het eind. Zoals de Heer Jezus zei: “De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God” (Matteüs 4:4). De woorden van Almachtige God zeggen: “God gebruikt Zijn leven om in alle levende en levenloze dingen te voorzien, door alles in orde te brengen met Zijn kracht en gezag. Dit is een waarheid die niemand kan bedenken of gemakkelijk kan bevatten en deze onbegrijpelijke waarheden zijn de manifestatie van en getuigenis voor de levenskracht van God” (‘God is de bron van het leven van de mens’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’).

Toen de agenten merkten dat een harde aanpak niet werkte, besloten ze het op een zachte manier te proberen. Het hoofd van de Nationale Veiligheidsbrigade kwam zelf om me te verhoren. Hij maakte vriendelijk en zachtzinnig mijn handboeien los, nodigde me uit om te gaan zitten en zei met ‘aardige’ stem: “Je bent erg dom. Je bent geen functionaris of gezagsdrager in de kerk. Ze hebben je verraden en jij verzet je tegen ons voor hen. Is het dat echt waard? Bovendien, als je in Almachtige God gelooft, zal je zoon in de toekomst moeilijk toegelaten worden aan een universiteit en het leger of ambtenaar kunnen worden. En je man geeft niet om je. Misschien heeft hij al iemand anders gevonden en je verlaten … We weten al alles over je situatie. Zelfs als je ons niets vertelt, kunnen we je een misdaad ten laste leggen, want de CCP is de baas in dit land. Wij bepalen wat er gebeurt. En we bepalen ook hoeveel dagen we je vasthouden. Zelfs als je hier doodgaat, zal ons niets overkomen. Dus beken nu maar! China is anders dan andere landen. Zelfs als je ons niets vertelt, kunnen we je aanklagen voor een misdaad en je veroordelen.” Toen ik al die manieren hoorde waarop hij probeerde me te verleiden met vriendelijkheid, kreeg ik beurtelings hoop en verloor ik de moed. Ik voelde me heel ellendig. Ik wist niet wat ik moest doen en riep in gedachten uit: “Almachtige God! U weet dat mijn gestalte te klein is en het me aan zoveel ontbreekt. Ik weet niet hoe ik deze omstandigheden moet doorstaan of het hoofd moet bieden. Ik smeek u om leiding.” Toen wezen Gods woorden me de weg: “Mijn volk moet te allen tijde waken voor de sluwe plannen van Satan […] Dit zal voorkomen dat jullie in de val van Satan lopen, want dan zal het te laat zijn voor spijt” (‘Hoofdstuk 3’ van Gods woorden aan het hele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). “Omwille van mij moet je niet zwichten voor enige duistere macht. Vertrouw op mijn wijsheid om op de volmaakte weg te blijven lopen; sta niet toe dat de samenzweringen van Satan je in hun greep krijgen” (‘Hoofdstuk 10’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Gods woorden brachten licht in mijn hart en ik wist nu hoe ik moest handelen. Ik dacht bij mezelf: “Natuurlijk! Dit was Satan die zich van emotionele valstrikken bediende om me te misleiden en bedriegen. Ik moet zijn listen doorzien, hem verslaan met wijsheid en me niet laten misleiden. Alles ligt in Gods handen. Zelfs als ik in de gevangenis zit tot de tralies wegroesten, mag ik me nooit onderwerpen aan Satan en God verraden!” Nu was het me veel duidelijker wat ik moest doen. Geconfronteerd met zijn provocaties en verleidingen bleef ik stil zitten, bad en bracht mijn hart tot rust in Gods aanwezigheid. Woedend zei ik tegen hem: “Ik zal je aanklagen! Je hebt niet alleen geprobeerd om me met martelingen tot een bekentenis te dwingen, je hebt me ook vals beschuldigd van een misdaad!” Hij grinnikte boosaardig en zei: “Ik heb je niet geslagen. Klaag me maar aan. De CCP is de baas in dit land. Niemand zal het voor je opnemen.” Door zijn woorden voelde ik een diepe verachting voor de boosaardige CCP-regering. Deze oude duivel had echt geen ontzag voor wet of fatsoen. Daarna haalde hij een grote stapel identiteitskaarten van mijn broeders en zusters tevoorschijn die ik moest identificeren. Hij vroeg of ik hen kende en hoopte vergeefs dat ik hen zou verraden. Verbitterd antwoordde ik: “Ik ken er niet één van!” Toen hij dat hoorde, werd zijn gezicht paars van woede. Hij merkte dat ik echt niets zou loslaten en liep nijdig weg. Die middag brachten ze me naar het huis van bewaring en bedreigden me: “In het huis van bewaring laten we je bij het water hurken en knoflook pellen. Na een paar dagen zijn je handen weggerot!” Ze grijnsden en lachten trots toen ze dat zeiden en in hun beestachtige gelaatsuitdrukking zag ik het demonische gezicht van Satan, wreed en kwaadaardig.

Nadat ze me een maand in het huis van bewaring hadden gehouden, zei de politie dat ik naar huis mocht als ik 20.000 yuan betaalde. Ik zei dat ik dat niet had, en alsof ze wilden onderhandelen, zeiden ze dat 10.000 ook goed was. Toen ik zei dat ik geen cent bezat, sloeg hun irritatie onmiddellijk om in woede en zeiden ze grijnzend: “Als je geen geld hebt, wordt het heropvoeding door arbeid voor jou! Als je vrijkomt, zal je man je zelfs niet meer willen!” “Prima.” zei ik resoluut, “Het kan me niet schelen!” En zonder aarzeling klaagden ze me aan voor ‘verstoring van de sociale orde’ en ‘ het hinderen van de handhaving van de wet’, en veroordeelden me tot een jaar heropvoeding door arbeid. Hieruit bleek nog duidelijker dat de CCP-regering een satanische duivel zonder ontzag voor mensenlevens is die God tot vijand maakt! In deze hel op aarde, geregeerd door demonen, waar God als doodsvijand wordt gezien, is de partij die aan de macht is het goddelijke gezag en hebben de mensen die eraan onderworpen zijn helemaal geen mensenrechten of vrijheid, laat staan godsdienstvrijheid! Op dat moment moest ik aan de woorden van Almachtige God denken: “Het is om de haat die in jullie opwelt zonder terughoudendheid te ventileren, om die beschimmelde ziektekiemen uit te roeien, om jullie dit leven te laten verlaten dat niet anders is dan dat van een os of een paard, om niet langer een slaaf te zijn, om niet langer vrijelijk vertreden of rond gecommandeerd te worden door de grote rode draak; jullie zullen niet langer van deze mislukte natie zijn, niet langer behoren tot de verschrikkelijke grote rode draak, jullie zullen geen slaaf meer van hem zijn. Het demonennest zal zeker in stukken worden gereten door God en jullie zullen naast God staan – jullie behoren God toe en behoren niet tot dit imperium van slaven. God verafschuwt deze duistere maatschappij al lang tot op Zijn botten. Hij knarst Zijn tanden, hunkerend om Zijn voeten te zetten op deze slechte, verschrikkelijke oude slang, opdat hij nooit meer op mag staan en de mens nooit meer kwaad zal doen; Hij zal geen pardon hebben met zijn vroegere daden, Hij zal zijn misleiding van de mens niet tolereren, Hij zal afrekenen met elke zonde die hij door de eeuwen heen heeft begaan; God zal geenszins mild zijn jegens deze aanvoerder van al het kwaad,[1] Hij zal hem volkomen vernietigen” (‘Werk en intrede (8)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Ik was vervuld van zowel verdriet als woede, want ik zag hoe verraderlijk, sluw en bedrieglijk de Chinese regering was. Ze beweert zich te houden aan leuzen als ‘vrijheid van godsdienst en het bewaken van de legitieme rechten en belangen van burgers’, maar onder die dekmantel verstoort en vernietigt ze zonder scrupules Gods werk, arresteert, mishandelt, beboet en vermoordt naar willekeur mensen die in Almachtige God geloven en dwingt zonder mededogen mensen om God te verwerpen en te verraden en zich te onderwerpen aan haar duistere heerschappij. De mensheid werd geschapen door God en het is natuurlijk en juist om in God te geloven en Hem te vereren, maar de reactionaire CCP-regering verzet zich tegen de Hemel en de natuur en probeert de komst van de ware God te verhinderen. Ze vervolgt gelovigen in God op onmenselijke wijze en maakt daarbij gebruik van dreigementen, aansporingen, valse aantijgingen, afgedwongen bekentenissen en marteling. Haar misdaden zijn afschuwelijk, vreselijk en weerzinwekkend! Door haar verachtelijkheid en boosaardigheid voelde ik een diepe haat voor haar en ik was meer vastbesloten dan ooit om liever te sterven dan haar te volgen en mijn geloof en voornemen om Almachtige God te volgen en het juiste pad in het leven te bewandelen waren sterker dan ooit.

In augustus 2010 werd ik vrijgelaten nadat ik mijn straf had volbracht. Toen ik thuiskwam, hoorde ik dat terwijl ik mijn straf uitzat, ook mijn man een jaar lang onder politiebewaking had gestaan. In dat jaar stonden er ‘s avonds vaak agenten in burger achter ons huis om in de gaten te houden wat hij deed, hem te bespieden en ons huis te bewaken, zodat mijn man niet naar huis kon en geen plek had waar hij zich veilig kon voelen. Overdag moest hij buiten werken en ’s nachts moest hij in de houtstapel bij ons huis slapen, zodat hij geen goede nachtrust kreeg. Toen ik vrij was, ontdekte ik dat deze politielakeien ook geruchten over mij hadden verspreid in het dorp om iedereen in het dorp aan te sporen om me in de steek te laten en de leidster van de Dorpsvrouwen hadden gestuurd om me in de gaten te houden. Ze vroegen me ook om een verklaring te schrijven waarin ik beloofde dat ik de stad niet zou verlaten. Ze ontzegden me elke persoonlijke vrijheid. Toen ik een maand thuis was, werd ik weer door drie, vier agenten gedwongen om naar de Nationale Veiligheidsbrigade te gaan voor verhoor. Ze boeiden me opnieuw op een ijzeren stoel en probeerden me te dwingen om ze informatie te geven over De Kerk van Almachtige God. Toen mijn familieleden me kwamen halen, zeiden ze arrogant: “Als jullie willen dat ze wordt vrijgelaten, moeten jullie 20.000 yuan betalen of zorgen dat ze ons informatie geeft over De Kerk van Almachtige God. Anders wordt ze veroordeeld tot vijf jaar heropvoeding door arbeid!” Mijn familie had niet zoveel geld en moest in machteloze frustratie terugkeren naar huis. Ik begreep heel goed dat deze demonen opnieuw gebruik wilden maken van mijn arrestatie om me te dwingen om God te verraden, dus in mijn hart bad ik dringend tot God: “Almachtige God, Satan is nu weer bezig met zijn listen en hoopt vergeefs mij te dwingen om u te verraden. Maar ik laat me niet door hem misleiden. Hoeveel jaren dwangarbeid ik ook moet doen, ik zal getuigen om u te behagen.” Net toen ik in mijn hart zwoer om te getuigen, hoeveel ik ook zou moeten lijden, zag ik Gods wonderbaarlijke werken. Toen de agenten zagen dat hun verhoor hen niets zou opleveren, lieten ze me die avond vrij. Ik dankte Almachtige God dat Hij een weg voor mij had geopend en me opnieuw uit de klauwen van Satan had gered.

Gedurende de wrede vervolging door de CCP-regering durfde ik me niet voor te stellen dat ik het er levend af zou brengen. Zonder de leiding van het woord van Almachtige God, de zorg en bescherming van Almachtige God en de oneindige kracht die me door God is gegeven, had mijn zwakke leven elk moment kunnen zijn gedoofd en verzwolgen door deze onmenselijke duivels en had ik nooit standvastig kunnen zijn tegenover Satan. Hierdoor begreep ik echt het gezag en de macht van de woorden van Almachtige God en voelde ik de transcendentie en grootsheid van de levenskracht van Almachtige God en kon ik Gods waarachtige liefde en onbaatzuchtige levensvoorziening voor mij ervaren! Het was Almachtige God die me keer op keer hielp om Satans verleidingen te overwinnen, boven mijn angst voor de dood uit te stijgen en uit deze hel op aarde te komen. Ik ervoer ten diepste dat alleen de liefde van Almachtige God voor de mensheid echt is, dat Almachtige God de Enige is op wie ik kan vertrouwen en dat Hij mijn enige redding is. Ik heb op mijn leven gezworen dat ik Satan zal verzaken en verwerpen, de waarheid zal nastreven en Almachtige God voor eeuwig zal volgen en het lichte, juiste pad zal bewandelen in het leven!

Voetnoot:

1. “Aanvoerder van al het kwaad” verwijst naar de oude duivel. Deze uitdrukking geeft extreme afkeur aan.

De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.

uit ‘De Kerk van Almachtige God’ 

Gerelateerde aanbevelingen: De zaak Zhaoyuan van 28 mei leidt tot een familiecrisis 

Niet alleen toont God Zijn liefde voor ons door genade en zegeningen, maar nog meer door lijden en tegenspoed. Doordat ik standvastig kon blijven gedurende de wrede martelingen en beledigingen die de politie me liet ondergaan en ik het hol van de demonen kon verlaten, leerde ik echt inzien dat dit alles te danken was aan het feit dat de woorden van Almachtige God me vertrouwen en kracht gegeven hadden.

Door Zhou Qing, provincie Shandong

Ik heb erg veel ellende meegemaakt in dit leven. Ik was pas enkele jaren getrouwd toen mijn man overleed en vanaf dat moment rustte de zware last van de zorg voor het gezin helemaal op mijn schouders. Ik had een klein kind en het leven was zwaar. Ik was altijd het doelwit van de spot en minachting van anderen, zwak en weerloos. Ik waste elke dag mijn gezicht met mijn tranen en had het gevoel dat het leven in deze wereld gewoon te zwaar was. Terwijl ik me overgaf aan diepe wanhoop en pessimisme, deelde een zuster het evangelie van het werk van Almachtige God van de laatste dagen met me. Mijn hart was vol warmte toen ik deze woorden van Almachtige God las: “Als je vermoeid bent en als je iets begint te voelen van de troosteloze verlatenheid van deze wereld, wees dan niet verloren, huil dan niet. Almachtige God, de Wachter, zal je komst op elk moment omarmen” (‘Wat het betekent om een echt mens te zijn’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). God riep me als een liefhebbende moeder en ik had het gevoel dat ik eindelijk mijn thuis, mijn steun en de rustplaats voor mijn geest had gevonden. Sindsdien las ik elke dag Gods woorden en ik ontdekte dat God de bron is van alle leven, dat God het lot van ieder mens beheerst en dat Almachtige God de enige toeverlaat en redding van de mensheid is. Om meer waarheden te begrijpen, nam ik actief deel aan kerkbijeenkomsten en ik zag dat de broeders en zusters in De Kerk van Almachtige God allemaal eenvoudig en openhartig met elkaar omgingen. Als ik bij hen was, voelde ik een diep gevoel van bevrijding in mijn hart en ik ervoer een geluk en vreugde die ik nooit eerder had gevoeld in de wereld. Daarom raakte ik vol vertrouwen en hoop voor mijn toekomst. Ik begon mijn plicht in de kerk te doen om Gods liefde te vergoeden. Tot mijn verbazing staat de CCP-overheid echter niet toe dat iemand in de ware God gelooft of het juiste pad volgt en alleen vanwege mijn geloof werd ik op wrede en onmenselijke wijze door de CCP-overheid gevangengenomen en vervolgd.

Op een middag in december 2009 deed ik thuis de was toen plotseling vijf of zes agenten in burger mijn erf op stormden. Een van hen schreeuwde: “We zijn van het rechercheteam dat speciaal belast is met het aanpakken van gelovigen in Almachtige God!” Voor ik van de schrik bekomen was, begonnen ze als een bende dieven alles in mijn huis overhoop te halen. Ze doorzochten mijn huis vanbinnen en vanbuiten, en namen enkele boeken over het geloof in God, een dvd-speler en twee cd-spelers die ze hadden gevonden in beslag. Toen namen ze me mee naar een politieauto en brachten me naar het politiebureau. Onderweg dacht ik aan hoe de broeders en zusters hadden beschreven dat ze waren gearresteerd en op wrede wijze gemarteld door de politie en mijn hart bonsde in mijn keel van angst. In mijn wanhoop bad ik dringend tot God: “O, Almachtige God! Ik voel me nu zo zwak. Ik ben zo bang om gemarteld te worden. Alstublieft, geef me vertrouwen en kracht, en verjaag mijn angst.” Nadat ik had gebeden, dacht ik aan twee passages in Gods woorden: “De machthebbers zien er misschien wreed uit aan de buitenkant, maar wees niet bang want dit is zo omdat jullie weinig geloof hebben. Zo lang jullie geloof groeit, zal niets te moeilijk zijn” (‘Hoofdstuk 75’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). “In al mijn plannen fungeert de grote rode draak als mijn contrast, als mijn vijand, en ook als mijn dienaar; derhalve heb ik mijn ‘eisen’ aan hem nooit laten verslappen” (‘Hoofdstuk 29’ van Gods woorden aan het hele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Toen ik nadacht over Gods woorden, kwam het me voor dat ik bang was voor de wrede martelingen van Satan omdat ik niet het ware geloof in God had. Satan is in feite een aangever die dienstbaar is aan Gods werk, dacht ik. Hoe woest en wreed hij ook is, hij is toch in Gods handen en hij kan niet anders dan Gods orkestraties en regelingen gehoorzamen. Bovendien, hoe woester en wreder Satan is, hoe meer ik moet vertrouwen op mijn geloof om te getuigen voor God. Op dat cruciale moment mag ik me niet laten ontmoedigen door Satans despotische macht, maar moet ik steunen op het vertrouwen en de kracht die God me geeft om Satan te verslaan. Toen ik dat dacht, was ik niet meer zo bang.

Toen we op het politiebureau aankwamen, deden twee agenten me zonder iets te zeggen handboeien om, en schopten en duwden me naar de eerste verdieping waar ze me toesnauwden: “We hebben een ‘speciale behandeling’ waar mensen als jij van kunnen genieten!” Ik wist in mijn hart dat deze ‘speciale behandeling’ martelen betekende. Op dat ogenblik bleef ik in mijn hart tot God bidden en ik durfde God geen moment te verlaten uit angst dat ik Zijn zorg en bescherming zou verliezen en zou worden misleid door Satans sluwe listen. Toen ik in de verhoorkamer kwam, zei een van de agenten dat ik moest knielen. Toen ik dat niet deed, gaf hij me een gemene trap in de knieholte en zonder het te willen, viel ik met een klap op mijn knieën. Toen gingen ze om me heen staan en begonnen me te slaan en te schoppen tot het me begon te duizelen, mijn blik wazig werd en het bloed uit mijn neus en mond stroomde. Maar ze waren nog niet klaar met me. Ze lieten me op de grond zitten en zetten een stoel voor me neer. Een van de agenten begon me hard op de rug te slaan en bij elke klap sloegen mijn gezicht en hoofd tegen de stoel. Mijn hoofd duizelde en de pijn was ondraaglijk. Een van de agenten grijnsde gemeen en zei: “Iemand heeft je al verraden. Als je niet gaat praten, slaan we je dood!” Nadat hij dat had gezegd, sloeg hij me vol op de borst en dat deed zo’n pijn dat ik een tijdje geen adem kreeg. Een andere agent schreeuwde: “Denk je echt dat je een soort Liu Hulan bent? Vroeg of laat slaan we de waarheid wel uit je!” De groep politiemannen martelden me op allerlei manieren en hielden pas op toen ze moe werden. Net toen ik dacht dat ik even adempauze kreeg, kwam er een politieman van in de vijftig die me probeerde te misleiden door zich voor te doen als aardige agent. “Iemand heeft ons verteld dat je een kerkleidster bent. Denk je dat we je nergens van kunnen beschuldigen als je niet praat? We volgen je al een hele tijd en we hebben je alleen gearresteerd omdat we nu genoeg bewijs hebben. Dus begin maar te praten!” Ik schrok toen ik hem dat hoorde zeggen. Ik dacht: kan dat waar zijn? Als er echt iemand een Judas is geweest en me heeft verraden, zouden ze dan niet alles van me weten? Kan ik ermee wegkomen door ze niets te vertellen? Wat moet ik doen? In mijn wanhoop dacht ik aan de woorden van Almachtige God: “Je denkt aan alle genade die je hebt gekregen, alle woorden die je hebt gehoord – zou je tevergeefs naar ze kunnen luisteren? Het maakt niet uit wie wegrent, jij kunt het niet. Anderen geloven niet, maar jij moet wel. Andere mensen laten God in de steek, maar jij moet God hooghouden en van Hem getuigen. Anderen spreken slecht over God, maar jij kan dat niet. Ongeacht hoe onvriendelijk God naar jou is, je moet Hem toch goed behandelen. Je moet Zijn liefde terugbetalen en je moet een geweten hebben, omdat God onschuldig is. Zijn komst naar de aarde vanuit de hemel om te werken onder de mensheid was al een grote vernedering. Hij is heilig zonder iets van smerigheid. Te komen naar een land van vuiligheid – hoeveel vernedering heeft Hij doorstaan? Werken in jullie zelf komt ten goede aan jullie zelf” (‘Het belang van het redden van de afstammelingen van Moab’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Elk van Gods woorden dreunde door in mijn verdoofde hart, en mijn geweten voelde zich ernstig terechtgewezen. Ik bedacht hoe ik Almachtige God jarenlang had gevolgd, hoe ik van de eindeloze liefde en warmte van God had genoten, de overvloedige levensvoorziening van God had ontvangen, waarheden had begrepen die door de geschiedenis heen niemand had kunnen begrijpen, de betekenis en waarde van het leven had beseft en mezelf had bevrijd van mijn vorige sombere leven van pijn, troosteloosheid en wanhoop. God had me zoveel geweldige liefde gegeven – hoe kon ik dat vergeten? Hoe kon ik ten einde raad zijn en zelfs overwegen om God te verraden zodra ik hoorde dat iemand anders Hem had verraden? Bij deze gedachten moest ik aan één stuk door huilen en ik haatte mezelf omdat mijn geweten en menselijkheid zo tekortschoten. Als iemand goed voor me was, bedacht ik alle mogelijke manieren om die goedheid te vergoeden. Maar God had me zoveel genade en zoveel zegeningen gegeven en had me zo’n grote verlossing geschonken, en toch bleef mijn geweten verdoofd. Niet alleen was de gedachte om het God te vergoeden niet bij me opgekomen, maar toen ik me in een moeilijke positie bevond, dacht ik er zelfs aan om God te verraden. Ik deed Gods hart zoveel verdriet! Op dat moment voelde ik diep berouw omdat ik had geweifeld. Als iemand anders echt zojuist God had verraden, zou God Zich nu zeker erg verdrietig en gekrenkt voelen en moest ik proberen Gods hart te troosten met mijn eigen trouw. En toch was ik zo egoïstisch en verachtelijk geweest dat ik niet alleen niet aan de kant van God had gestaan, maar had overwogen om God te verraden om mijn treurige en onwaardige leven te rekken. Ik had alleen aan mezelf gedacht zonder geweten of verstand – ik deed Gods hart zoveel verdriet en zorgde dat Hij me zo erg haatte! Vol zelfverwijt en berouw bad ik stil tot God: “O, Almachtige God! Mijn geweten en menselijkheid schieten zo tekort! U heeft mij alleen maar liefde en zegeningen gegeven en toch heb ik u in ruil alleen maar pijn en verdriet gegeven. O, God! Dank u voor uw leiding waardoor u me liet weten wat ik nu moet doen. Nu wil ik u deze keer voldoening geven met een echte daad. Hoe Satan me ook zal kwellen, ik sterf liever dan dat ik nalaat om voor u te getuigen en ik zal u nooit verraden!” De politieman zag hoe ik huilde en dacht dat ik begon te breken, dus hij kwam naar me toe en zei met geveinsde vriendelijkheid: “Vertel ons wat we willen weten. Vertel het ons, dan kun je naar huis.” Ik keek hem strak aan en zei woedend: “Ik zal God nooit verraden!” Toen hij me dat hoorde zeggen, ontstak hij in razernij. Hij begon me in het gezicht te slaan en schreeuwde hysterisch: “Dus je hebt het liever kwaadschiks dan goedschiks, hè? Ik bood je een eervolle uitweg aan, maar dat weigerde je. Denk je dat we je niets kunnen maken? Als je je niet begint te gedragen en alles opbiecht, sluiten we je vijf jaar op in de gevangenis en zal je kind niet naar school mogen.” Ik antwoordde: “Als ik vijf jaar in de gevangenis moet zitten, zal ik dat maar moeten ondergaan. U kunt mijn kind verhinderen om naar school te gaan, maar zijn lot blijft zijn lot. Ik zal me onderwerpen aan Gods soevereiniteit.” De bende duivels werd nog kwader en een van hen greep me bij de kraag en sleurde me naar een betonnen verhoging. Toen lieten ze me op de grond zitten met gestrekte benen. Eén politieman stampte op een van mijn benen terwijl een andere zijn knie in mijn rug duwde en mijn armen ruw naar achteren trok. Ik voelde onmiddellijk een ondraaglijke pijn in mijn armen alsof ze allebei waren gebroken en mijn hoofd schoot onwillekeurig naar voren en sloeg tegen de betonnen verhoging, zodat zich direct een enorme buil vormde. Het was toen hartje winter, er stond een verkillende wind en elke druppel water veranderde in ijs. Toch martelden de agenten me zo dat ik enorm zweette en mijn kleren doorweekt raakten. Toen ze zagen dat ik nog steeds niet toegaf, trokken ze me mijn met katoen gewatteerde jack uit. Ze lieten me op mijn rug op de ijskoude vloer liggen in mijn dunne ondergoed en gingen verder met hun verhoor. Toen ik nog geen van hun vragen wilde beantwoorden, begonnen ze me weer te trappen. Deze bende duivels martelde me tot de avond was gevallen en ze uitgeput waren, maar ze hadden nog steeds niets uit me gekregen. Toen ze gingen eten, dreigden ze: “Als je je mond blijft houden, boeien we je aan een tijgerbank tot je doodvriest!” Vervolgens stormden ze woedend weg. Ik begon bang te worden en dacht bij mezelf: welke martelingen zullen deze wrede agenten me nog meer laten ondergaan? Zal ik het kunnen volhouden? Vooral toen ik dacht aan hun woeste gezichten en hoe ze me hadden gemarteld, voelde ik me nog angstiger en hulpelozer. Ik was bang dat ik de wrede martelingen niet zou kunnen verdragen en God zou verraden. Daarom bleef ik tot God bidden. Op dat moment herinnerde ik me Gods woorden: “Als mensen laffe of bange gedachten hebben, worden ze door Satan in de luren gelegd. Want hij is bang dat we de brug van geloof oversteken om binnen te treden in God” (‘Hoofdstuk 6’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Door Gods woorden kon ik weer helder denken en toen wist ik dat ik bang was doordat Satan me had misleid en ik daardoor mijn geloof in God had verloren. Ik besefte ook dat ik zo’n situatie echt moest meemaken om te worden gehard en onderricht, anders zou ik nooit in staat zijn om een waar geloof in God te ontwikkelen. Ik besefte bovendien dat ik niet alleen streed in deze tegenspoed, maar dat ik Almachtige God als onwankelbare toeverlaat had. Ik dacht aan hoe de Israëlieten uit Egypte werden geleid en door de Egyptische soldaten helemaal tot aan de Rode Zee werden opgejaagd. Toen was er geen weg terug meer en ze gehoorzaamden Gods woord en vertrouwden op hun geloof om de Rode Zee over te steken. Tot hun verbazing scheidde God de Rode Zee en veranderde haar in droog land. Ze staken veilig over en ontsnapten aan het gevaar, zodat de Egyptische soldaten ze niet konden achtervolgen en afslachten. De manier waarop ik nu werd geconfronteerd met de wrede martelingen van de CCP-politie was hetzelfde. Zolang ik geloofde en op God vertrouwde, zou ik Satan zeker verslaan! En zo keerde de kracht terug in mijn hart en ik voelde me niet langer bedeesd en bang. Ik sprak in mijn hart een gebed uit tot God: “O, Almachtige God! Ik wil strijd leveren met Satan terwijl ik op u vertrouw en me nooit meer laat ontmoedigen door de despotische macht van de boosaardige politie! Ik zal voor u getuigen!” Op dat moment van gevaar trad God niet alleen op als mijn machtige toeverlaat, maar Hij toonde ook genade en mededogen voor mijn zwakheid. De politie kwam me die avond niet meer verhoren en ik bracht de nacht veilig door.

De volgende morgen vroeg kwamen er meerdere agenten met een moordlustige blik in hun ogen. Ze begonnen me te intimideren en zeiden: “Als je niet meewerkt, zul je ervoor boeten! Dan geven we je een voorproefje van de dood! Je Almachtige God kan je nu niet redden. Al was je Liu Hulan, dan zou je het nog niet volhouden! Denk maar niet dat je het er levend van afbrengt als je nu niet begint te praten.” Toen lieten ze me mijn met katoen gewatteerde jack weer uittrekken en op de ijskoude vloer gaan liggen terwijl ze me verhoorden. Toen ik zag hoe ieder van hen me strak aankeek met een blik vol boosaardigheid, kon ik alleen maar wanhopig God aanroepen en Hem vragen om me standvastig te laten zijn in mijn getuigenis. Toen ze merkten dat ik stil bleef, werden ze woedend van schaamte. Een van de agenten begon me hard op het hoofd te slaan met een ordner tot ik duizelig en versuft was. Terwijl hij me sloeg, schold hij me uit en bedreigde me en zei: “Laten we haar vandaag een voorproefje van de galg geven. Waar zit haar zoon op school? Informeer het schoolhoofd en breng haar zoon hier. Ze zal wensen dat ze dood was.” Vervolgens ondervroegen ze me over dingen die ze bij me thuis hadden gevonden, maar omdat ze niet tevreden waren met mijn antwoorden, sloegen ze met de ordner tegen mijn mond tot het bloed uit mijn mondhoeken sijpelde. Toen deelden ze harde klappen uit over mijn hele lichaam en hielden pas op toen ze moe werden. Op dat moment kwam een agent en zag dat ik geen bekentenis had afgelegd. Vier of vijf van hen kwamen vervolgens naar me toe en maakten mijn handboeien los. Toen boeiden ze mijn handen weer op mijn rug. Ze lieten me met gestrekte benen voor een groot bureau zitten met mijn hoofd ter hoogte van de rand van het bureau. Als ze vonden dat mijn benen niet recht genoeg lagen, stampten ze erop en duwden mijn schouders omlaag. Ze hielden een hele tijd mijn armen en handboeien achter me omhoog en lieten me doodstil zitten in de houding die ze me hadden opgedragen. Als ik vooroverboog, sloeg ik met mijn hoofd tegen het bureau. Als ik naar links, rechts of achteren bewoog, werd ik hard gestraft. Door deze verfoeilijke tactiek had ik zoveel pijn dat ik alleen maar dood wilde en ik slaakte de ene bloedstollende kreet na de andere. Pas toen ze zagen dat ik de dood nabij was, lieten ze me los en mocht ik plat op de grond liggen. Even later begon die bende onmenselijke duivels me opnieuw te martelen en toe te takelen. Vier of vijf agenten stonden op mijn benen en armen, zodat ik me niet kon bewegen. Toen hielden ze mijn neus dicht en knepen mijn wangen samen, zodat ik mijn mond opendeed, en goten er zonder ophouden koud water in. In ademnood spartelde ik wanhopig, maar ze lieten me nog steeds niet los en ik verloor langzaam het bewustzijn. Ik weet niet hoelang ik buiten kennis was, maar ik werd opeens wakker, stikkend in het water, en begon hevig te hoesten. Het water kwam uit mijn mond, mijn neus en mijn oren en ik had het benauwd op de borst. Ik zag alleen volslagen duisternis om me heen en het was alsof mijn ogen uit hun kassen puilden. Ik had het zo benauwd dat ik alleen kon uitademen en niet inademen. Ik zag niets en had het gevoel dat de dood gauw zou komen. Net toen mijn leven aan een zijden draad hing, kreeg ik plotseling weer een hevige aanval van hoesten en stuiptrekkingen en kon ik wat water uitspugen. Daarna voelde ik me iets beter. Een van de politiemannen trok me aan mijn haar in een zittende houding en rukte ruw aan mijn handboeien. Toen liet hij een van zijn ondergeschikten een stroomstootwapen halen om op me te gebruiken. Toen de ondergeschikte terugkwam, zei hij tot mijn verbazing: “Ik kon er maar vier vinden. Twee ervan doen het niet en de andere twee moeten worden opgeladen.” Toen hij dat hoorde, brulde de agent van woede: “Je kunt ook helemaal niets! Haal water met chilipeper!” In mijn hart bad ik onophoudelijk tot God en vroeg Hem om me te beschermen, zodat ik alle wrede martelingen die de agenten me lieten ondergaan, kon overwinnen. Op dat moment gebeurde er iets onverwachts. Een van de agenten zei: “Het wordt te veel. We hebben haar te erg gemarteld. Doe dat niet meer.” Toen de politieman dat hoorde, moest hij wel toegeven. Op dat moment bemerkte ik echt Gods soevereiniteit en heerschappij over alle dingen, want het was God die me beschermde en dit respijt gaf. Deze agenten waren echter nog niet bereid om me te laten gaan. Ze boeiden mijn handen op mijn rug, gingen op mijn benen staan en trokken mijn geboeide handen met al hun kracht omhoog. Ik voelde alleen maar een ondraaglijke pijn, alsof mijn armen braken, en ik schreeuwde zonder ophouden. In mijn hart bleef ik Almachtige God aanroepen en zonder het te beseffen flapte ik eruit: “Alma…” Maar toen ging ik onmiddellijk zachter praten en zei slechts: “Ik weet alleen … Ik zal u alles vertellen wat ik weet.” Die bende dacht dat ik ze echt alles wilde vertellen, dus ze maakten me los en brulden: “We zijn professionele rechercheurs. Denk maar niet dat je ons kunt misleiden. Als je je niet gedraagt en ons nu niet alles vertelt wat je weet, vergeet dan maar dat je nog langer zult leven of ooit hiervandaan komt. We zullen je even de tijd geven om erover na te denken!” Ik was ongelooflijk van streek door hun martelingen en dreigementen, en dacht bij mezelf: ik wil hier niet sterven, maar ik wil ook niet God of de kerk verraden. Wat moet ik doen? Wat als ik ze over één broeder of zuster vertel? Maar opeens besefte ik dat ik dat nooit zou kunnen doen. Als ik ze ook maar iets vertelde, zou ik God verraden en mezelf tot een Judas maken. Gekweld door pijn bad ik tot God: “O, God! Wat moet ik doen? Alstublieft, verlicht me en leid me en geef me alstublieft kracht!” Nadat ik had gebeden, dacht ik aan Gods woorden die luiden: “De kerk is mijn hart […]” “Jullie moeten alles opofferen om mijn getuigenis te beschermen. Dit zal het doel van jullie handelingen zijn, vergeet dit niet” (‘Hoofdstuk 41’ van Uitspraken van Christus aan het begin in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Ja, dacht ik. De kerk is het hart van God. Als ik een broeder of zuster verraad, breng ik de kerk grote schade toe en dat is iets wat God het meest verdriet doet. Ik mag niets doen wat de kerk benadeelt. God kwam uit de hemel op aarde om te werken om ons te redden en Satan houdt zijn begerige ogen gericht op hen die door God zijn uitverkoren in de vergeefse hoop dat hij met één klap ons allemaal kan vangen en Gods kerk vernietigen. Als ik mijn broeders en zusters verraad, laat ik dan niet toe dat Satans verraderlijke plan slaagt? God is zo goed en alles wat Hij met de mens doet, doet Hij uit liefde. Ik mag Gods hart geen verdriet doen. Ik kan vandaag niets voor God doen, dus ik vraag alleen om te kunnen getuigen om Gods liefde te vergoeden – dat is het enige wat ik kan doen. Toen ik Gods wil had begrepen, bad ik tot God: “O, God! Ik heb geen idee wat voor martelingen ze nog voor me in petto hebben. U weet dat ik zo klein van gestalte ben en vaak bedeesd en bang ben. Maar ik geloof dat u alles in handen heeft en wil in uw aanschijn besluiten om voor u te getuigen, al kost het me mijn eigen leven.” Op dat moment schreeuwde een van de agenten kwaad tegen me: “Heb je er al over nagedacht? Als je je niet gedraagt en ons niet alles vertelt, zorg ik dat je hier vandaag nog zult sterven! Zelfs de almachtige God kan je niet redden!” Ik deed mijn ogen stijf dicht en, vastbesloten om te getuigen ten koste van mijn eigen leven, zei ik geen woord. De agenten knarsetandden van woede, renden op me af, en vernederden en martelden me zonder ophouden zoals ze al eerder hadden gedaan door op me te stampen en me te slaan. Ze sloegen me hard op het hoofd tot het me begon te duizelen. Alles werd me zwart voor de ogen en mijn hoofd voelde alsof het was opengespleten. Langzaamaan begon ik te voelen dat ik mijn ogen niet meer kon bewegen, mijn lichaam werd gevoelloos voor de pijn en ik kon niets meer duidelijk horen. Ik nam alleen nog hun stemmen waar die van ver weg leken te komen. Maar mijn geest was kristalhelder en ik bleef stilletjes deze woorden herhalen: “Ik ben geen Judas. Ik sterf nog liever dan dat ik een Judas word …” Ik heb geen idee hoeveel tijd er verstreek, maar toen ik bijkwam, zag ik dat ik drijfnat was, en vier of vijf agenten zaten om me heen gehurkt alsof ze wilden kijken of ik levend of dood was. Toen ik naar de bende agenten keek, die niet beter waren dan beesten, voelde ik een hevige verontwaardiging in me opkomen. Was dit de ‘Volkspolitie’ die ‘het volk liefhad als haar eigen kinderen’? Waren dit de handhavers van de wet die ‘het recht handhaafden, slechte mensen straften en goede mensen hielpen’? Het waren allemaal gewoon demonen en monsters uit de hel! Op dat moment dacht ik aan een passage uit een preek: “De grote rode draak is uiterst woest en uitzinnig in zijn verzet tegen en aanvallen op God en schaadt Gods uitverkorenen op duivelse en afschuwelijke wijze – dat zijn de feiten. De grote rode draak vervolgt en onderdrukt Gods uitverkorenen. En wat is daarbij zijn doel? Hij wil Gods werk van de laatste dagen volledig uitroeien en Gods terugkeer uitroeien. Dat is de kwaadaardigheid van de grote rode draak en het is het sluwe plan van Satan” (‘Hoe je de natuur en de vergiften van de grote rode draak kunt herkennen’ in ‘Preken en communicatie over het binnengaan in het leven III’). Toen ik in het licht van deze woorden naar de realiteit om me heen keek, zag ik kristalhelder dat de CCP-overheid de belichaming is van Satan en dat zij de boze is die zich vanaf het begin heeft verzet tegen God. Dat is zij, omdat alleen de duivel Satan de waarheid haat, het ware licht vreest en de komst van de ware God teniet wil doen, omdat alleen hij hen die God volgen en het juiste pad bewandelen wreed kan pijnigen en op onmenselijke wijze martelen. God is nu vlees geworden en is gekomen om in zijn hol te werken en Hij heeft deze situatie voor mij teweeggebracht, zodat ik, grondig misleid als ik was, kon beseffen dat het de duivel Satan is die mensen kwaad doet en verslindt, dat er licht is achter zijn duistere heerschappij en dat er een ware God is die over ons waakt en dag en nacht in onze behoeften voorziet. De komst van Almachtige God heeft me waarheid en licht gebracht, heeft me eindelijk het demonische gezicht getoond van de CCP-overheid die zich elke dag voordoet als ‘groot, eervol en juist’, en heeft bij mij een bittere haat tegenover de CCP-overheid opgewekt. Zijn komst heeft me ook de betekenis en waarde laten inzien van het streven naar de waarheid en het zien van het pad van het licht in het leven. Hoe meer ik erover nadacht, hoe beter ik het begreep, en ik voelde een kracht in me opkomen die me hielp om de wrede martelingen van de politie te doorstaan. Mijn fysieke pijn werd ook minder en ik wist diep vanbinnen dat dit God was die me beschermde en hielp om de pogingen van de politie om me met martelingen tot bekentenissen te dwingen te weerstaan.

Ten slotte zagen de agenten in dat ze niets uit me konden krijgen, dus ze legden me ‘verstoring van de openbare orde’ ten laste en brachten me naar het detentiecentrum. De CCP-overheid laat de gevangenen daar werken als machines en dwingt ze om de hele dag non-stop te werken. Ik kreeg elke nacht nog geen schamele vijf uur slaap en was elke dag zo volkomen uitgeput dat het voelde alsof mijn hele lichaam in stukken uit elkaar viel. Desondanks lieten de bewaarders me nooit genoeg eten. Ik kreeg voor elke maaltijd maar twee gestoomde broodjes en wat groente zonder een druppel olie. In de tijd dat ik daar opgesloten was, kwam de politie me meerdere keren ondervragen. De laatste keer dat ze me verhoorden, zeiden ze dat ze me zouden veroordelen tot twee jaar heropvoeding door arbeid. Ik vroeg ze brutaalweg: “Staat er in de staatswet geen bepaling over godsdienstvrijheid? Waarom word ik veroordeeld tot twee jaar heropvoeding door arbeid? Ik ben ziek. Wat moeten mijn kinderen en ouders doen als ik sterf? Als niemand voor ze zorgt, zullen ze verhongeren.” Een politieman van in de vijftig zei streng: “Je zult worden veroordeeld omdat je de staatswet hebt overtreden en het bewijs is onweerlegbaar!” Ik antwoordde: “In God geloven is goed. Ik pleeg geen moorden, ik sticht geen brand, ik doe niets verkeerds. Ik probeer alleen een goed mens te zijn. Dus waarom laat u me niet mijn geloof hebben?” Ze waren woedend van schaamte over mijn antwoord en een van hen kwam naar me toe en sloeg me tegen de grond. Toen dwongen ze me om plat te gaan liggen. Een van hen hield mijn schouders omlaag terwijl een ander mijn benen omlaag hield. Weer een ander stampte hard op mijn gezicht met zijn leren schoenen en verklaarde schaamteloos: “Toevallig is het markt vandaag. We kleden je uit en laten je naakt over de markt paraderen!” Toen hij dat gezegd had, stampte hij hard op mijn onderlichaam en borst. Hij ging met één voet op mijn borst staan en tilde de andere voet dreigend op. Dat deed hij meerdere keren en stampte af en toe op mijn dijen. Mijn broek was kapot door het trappen en ook het kruis was gescheurd. Ik voelde me zo vernederd dat de tranen zonder ophouden uit mijn ogen stroomden en het was alsof ik zou bezwijken. Ik kon het niet verdragen dat ik zo door die duivels werd vernederd. Ik had het gevoel dat dit leven te zwaar was en dat ik liever dood zou zijn. Toen ik me zo vreselijk wanhopig voelde, dacht ik aan Gods woorden die luiden: “[…] de tijd is gekomen dat wij Gods liefde terug moeten betalen. Hoewel we bloot staan aan een grote hoeveelheid spot, laster en vervolging omdat wij het pad van het geloof in God volgen, geloof ik dat dit betekenisvol is. Het is eervol, niet iets om je voor te schamen en hoe dan ook, de zegeningen die we ontvangen zijn allesbehalve schamel” (‘Het pad … (2)’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). “Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden […]” (Matteüs 5:10). Door Gods woorden werd mijn geheugen meteen opgefrist. Ja, dacht ik. De pijn en vernedering die ik vandaag onderga, hebben grote betekenis en waarde. Ik onderga dit leed omdat ik in God geloof en het juiste pad bewandel, en zodat ik de waarheid en het leven verkrijg. Dit leed is niet beschamend, maar is een zegen van God. Ik begrijp alleen Gods wil niet en als ik deze pijn en vernedering onderga, wil ik sterven om er een eind aan te maken en zie ik Gods liefde of zegeningen helemaal niet meer. Zo moet ik God wel verdriet doen. Toen ik dat dacht, voelde ik dat ik God zoveel verschuldigd was en in stilte nam ik een besluit: hoe erg deze duivels me ook te schande maken en kwellen, ik zal me nooit vernederen voor Satan. Al heb ik nog maar één ademteug over, ik zal hem goed gebruiken en voor God getuigen, en ik zal God absoluut niet teleurstellen. Toen ze me twee dagen en nachten hadden gemarteld, hadden ze nog niets uit me gekregen en stuurden me naar het gemeentelijke detentiecentrum.

In het detentiecentrum dacht ik na over alles wat ik de laatste paar dagen had meegemaakt en langzaamaan begreep ik dat al die vervolging en tegenslag die ik had ondergaan Gods intense liefde en redding voor mij waren. God wilde deze situatie gebruiken om mijn wil en vastbeslotenheid om te lijden te temperen en me te doordringen van waarachtig geloof en liefde, zodat ik kon leren om gehoorzaam te zijn in zo’n benarde situatie en voor Hem te getuigen. Geconfronteerd met Gods liefde herinnerde ik me hoe ik keer op keer zwak en opstandig was geworden toen ik wreed werd gemarteld en ik richtte me vol berouw tot God: “O, Almachtige God! Ik ben zo blind en onwetend. Ik herkende uw liefde en zegeningen niet, maar ik dacht altijd dat lichamelijk lijden iets slechts was. Nu zie ik in dat alles wat me nu overkomt uw zegen is. Hoewel deze zegening in strijd is met mijn eigen noties en het van buitenaf kan lijken of mijn vlees pijn en vernedering ondergaat, is het in werkelijkheid u die mij de kostbaarste schat in het leven schenkt. Het is een getuigenis van uw overwinning op Satan en bovenal is het u die me de meest waarachtige en echte liefde toont. O, God! Ik heb niets om u uw liefde en redding te vergoeden. Ik kan u alleen mijn hart geven en al deze pijn en vernedering ondergaan om voor u te getuigen!”

Het kwam als een complete verrassing toen God een uitweg voor me opende, net toen ik me erop had voorbereid om naar de gevangenis te gaan en God te behagen. Op de dertiende dag in het detentiecentrum liet God mijn zwager de politie uitnodigen en ze geschenken geven, wat hem 3000 yuan kostte. Hij gaf de politie ook 5000 yuan, zodat ze me in afwachting van het proces op borg zouden vrijlaten. Toen ik thuiskwam, zag ik dat het vlees op mijn benen aan het afsterven was doordat de agenten er zo vaak op hadden gestampt. Het was hard en zwart geworden en het kostte me drie maanden om te herstellen. De martelingen die de politie me had laten ondergaan, hadden ook ernstige schade toegebracht aan mijn hersenen en hart, en ik had te kampen met de nawerkingen. Ik onderga nog steeds de kwelling van deze pijn. Zonder Gods bescherming was ik misschien verlamd en bedlegerig geweest, en dat ik nu een normaal leven kan leiden, is geheel te danken aan de grote liefde en bescherming van God.

Toen ik deze vervolging en tegenspoed had ondergaan, zag ik echt in hoe strijdig met God en demonisch het wezen van de CCP-overheid is. Ik zag ook duidelijk in dat zij het kwaad en de onverzoenlijke vijand van God is. Ik koester diep in mijn hart een niet aflatende haat voor haar. Tegelijkertijd kreeg ik een dieper inzicht in Gods liefde dan voorheen en ik begreep dat al het werk dat God in mensen doet, dient om hen te redden en wordt gedaan uit liefde voor hen. Niet alleen toont God Zijn liefde voor ons door genade en zegeningen, maar nog meer door lijden en tegenspoed. Doordat ik standvastig kon blijven gedurende de wrede martelingen en beledigingen die de politie me liet ondergaan en ik het hol van de demonen kon verlaten, leerde ik echt inzien dat dit alles te danken was aan het feit dat de woorden van Almachtige God me vertrouwen en kracht gegeven hadden. Dat was nog meer het geval omdat ik geïnspireerd was door de liefde van Almachtige God, die me in staat stelde om Satan stap voor stap te overwinnen en uit het hol van de demonen te ontsnappen. Dank aan God omdat Hij me liefheeft en me heeft gered, en Almachtige God zij alle glorie en lof!

De bijbelteksten zijn ontleend aan de Nieuwe Bijbelvertaling © 2004/2007 Nederlands Bijbelgenootschap.

Almachtige God zegt: “jullie moeten tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis”

Door Meng Yong, provincie Shanxi

Omdat ik van nature een eerlijk persoon ben, werd ik altijd door anderen gekoeioneerd. Dientengevolge heb ik de kilheid van de wereld van de mens geproefd en voelde mijn leven leeg en betekenisloos. Nadat ik begon te geloven in Almachtige God, genoot ik, als gevolg van het leven van kerkelijk leven en het lezen van Gods woorden, een vastberadenheid en vreugde in mijn hart die ik voordien nooit had gevoeld. Te zien hoe de broeders en zusters van de Kerk van Almachtige God elkaar liefhebben als één familie deed mij beseffen dat alleen God rechtvaardig is, en dat alleen de Kerk van Almachtige God het licht in zich heeft. Doordat ik verschillende jaren het werk van Almachtige God persoonlijk heb ervaren, ben ik echt gaan waarderen dat de woorden van Almachtige God mensen inderdaad kunnen veranderen en mensen kunnen redden. Almachtige God is liefde en Hij is redding. Om meer mensen van de liefde van God te laten genieten en de redding van God te laten ontvangen, probeerden mijn broeders en zusters en ik ons best te doen om het evangelie te verspreiden, maar wij hadden nooit kunnen denken dat wij door de Communistische Partij gevangen genomen zouden worden en zouden worden vervolgd.

Op 12 januari 2011 reden een aantal broeders en zusters en ik naar een plaats om het evangelie te verspreiden en het liep erop uit dat we werden aangegeven door boosaardige mensen. Niet lang hierna gaf de provinciale overheid opdracht aan ambtenaren van diverse afdelingen van de wetshandhaving, zoals de zedenpolitie, de strijdkrachten van de nationale veiligheid, de antidrugs eenheid, de politiestrijdkrachten, en de lokale politieafdeling, om ons te komen arresteren in meer dan tien politievoertuigen. Toen een broeder en ik op het punt stonden weg te rijden, zagen wij dat zeven of acht politieagenten bezig waren om met hun wapenstok woest in te slaan op een andere broeder. Op datzelfde moment renden vier politieagenten snel naar ons toe en sneden ons de pas af. Eén van de kwaadaardige agenten trok zonder enige verklaring de autosleutels uit de auto en gaf ons het bevel om in de auto te blijven en ons niet te bewegen. Tegen die tijd zag ik dat die broeder reeds zo erg was geslagen dat hij op de grond zat en zich niet kon bewegen. Als vanzelf werd ik vervuld van gerechtvaardigde verontwaardiging en haastte ik mij uit de auto om hun geweld te stoppen maar de kwaadaardige politie verdraaide mijn arm en schoof me terzijde. Ik probeerde een redelijk gesprek met hen te voeren: “Wat er ook is, we kunnen erover praten. Hoe kunt u zomaar op mensen los gaan slaan?” Zij schreeuwden venijnig terug: “Schiet op, terug in je auto, jij komt ook nog aan de beurt!” Later brachten ze ons naar het politiebureau en werd onze auto in beslag genomen.

Na negen uur die avond kwamen twee politieagenten om mij te ondervragen. Toen zij zagen dat zij geen nuttige informatie uit mij konden krijgen, wonden zij zich op en ergerden zij zich, ze knarsten hun tanden en vloekten: “Verdomme, wij zullen jou later onder handen nemen!” Zij sloten me toen op in de verhoorwachtkamer. ’s Nachts om 23.30 uur namen twee agenten mij naar een kamer zonder toezichtcamera’s. Ik had het gevoel dat zij geweld tegen me gingen gebruiken daarom begon ik herhaaldelijk tot God te bidden en in mijn hart God te smeken om mij te beschermen. Op dat ogenblik kwam een kwaadaardige politieagent met de achternaam Jia om mij te verhoren: “Heb je de laatste paar dagen in een Volkswagen Jetta gezeten?” Ik antwoordde nee en hij schreeuwde woedend: “Andere mensen hebben je gezien, en toch ontken je?” Na dit gezegd te hebben gaf hij me een gemene klap in het gezicht. Ik voelde alleen nog de brandende pijn op mijn wang. Hij brulde toen luid: “Laten we eens zien hoe flink je bent!” Hij pakte een brede riem op terwijl hij sprak en sloeg daarmee voortdurend op mijn gezicht, ik weet niet hoeveel keren ik afgeranseld werd en ik kon het niet laten om het elke keer uit te gillen van de pijn. Toen ze dit merkten trokken ze de riem strak om mijn mond. Een paar kwaadaardige agenten legden een deken om mijn lichaam en begonnen wild op mij in te beuken met hun wapenstokken, om alleen te stoppen als ze van vermoeidheid even op adem wilden komen. Ik was zo erg mishandeld dat mijn hoofd draaide en mijn lichaam pijn deed alsof elk bot verbrijzeld was. Op dat moment wist ik niet waarom ze mij op deze wijze behandelden, maar later ontdekte ik dat ze een deken over me hadden gedaan om geen opvallende merken op mijn huid achter te laten. Mij in een ruimte zetten zonder toezicht, mijn mond knevelen, en het toedekken met een deken – het was allemaal omdat zij bang waren dat hun boosaardige daden aan het licht zouden komen. Ik had nooit gedacht dat de waardige “politie van het volk” zo verraderlijk en wreed kon zijn! Toen ze alle vier te moe werden van het slaan veranderden ze hun martelmethode: Twee gemene agenten verdraaiden één van mijn armen en trokken die met geweld omhoog terwijl twee andere gemene agenten mijn andere arm over mijn schouder trokken en hard naar onderen trokken. Maar mijn twee handen konden hoe dan ook niet bij elkaar getrokken worden zodat ze wreed een knie in mijn arm dreven. Ik hoorde slechts een “klik” en mijn twee armen voelden alsof ze eraf waren gescheurd. Het deed zo’n pijn dat ik bijna wegviel. Zij noemden deze martelmethode ‘een zwaard op de rug dragen’, iets wat normale mensen helemaal niet konden verdragen. Het duurde niet lang voordat ik geen gevoel meer had in beide handen. Dit was voor hen nog niet genoeg om het op te geven, dus dwongen ze mij neer te knielen om nog aan mijn lijden toe te voegen. Ik had zo veel pijn, dat over mijn hele lichaam het koude zweet uitbrak, mijn hoofd zoemde en mijn bewustzijn begon wazig te worden. Ik dacht: ik heb zo vele jaren geleefd; al heb ik doorlopend ziekten gehad, ik heb nooit het gevoel gehad dat ik mijn eigen bewustzijn niet kon beheersen. Sta ik op het punt te sterven? Later kon ik er echt niet meer tegen, daarom dacht ik eraan om verlichting te zoeken in de dood. Op dat ogenblik verlichtte het woord van God mij vanbinnen: “Tegenwoordig hebben de meeste mensen die kennis niet. Ze geloven dat het lijden zonder waarde is […]. Het lijden van sommige mensen bereikt een bepaald punt en hun gedachten keren zich tot de dood. Dit is niet de ware liefde voor God. Zulke mensen zijn lafaards, ze hebben geen doorzettingsvermogen, ze zijn zwak en machteloos!” (‘Alleen door pijnlijke beproevingen te ervaren, kun je de liefelijkheid van God kennen’ in Het Woord verschijnt in het vlees). Gods woorden brachten mij bij mijn positieven en deden mij beseffen dat mijn manier van denken niet overeenstemde met de bedoeling van God en dat ik God slechts bedroefd en teleurgesteld zou maken. Want wat God temidden van alle smart en lijden wil zien is niet dat ik de dood zoek maar dat ik vernedering kan slikken en de zware last kan dragen. Dat ik kan vertrouwen op Gods leiding om tegen Satan te strijden, om van God te getuigen en Satan beschaamd en verslagen achter te laten. De dood zoeken zou betekenen dat ik meewerk aan Satans complot, dat ik namelijk géén getuigenis zou geven maar daarentegen een schandvlek zou worden. Nadat ik Gods bedoeling had begrepen, bad ik in stilte tot God: O God! De realiteit heeft aangetoond dat mijn natuur te zwak is. Ik heb niet de wil en de moed om voor u te lijden en wilde sterven vanwege alleen maar wat fysieke pijn. Nu weet ik dat ik niets mag doen om uw naam te schande te maken en dat ik uw getuige moet zijn, hoeveel lijden ik ook moet verdragen. Maar op dit ogenblik heeft mijn zwakke fysieke lichaam extreme pijn en ik weet dat het zeer moeilijk is om de mishandelingen van deze demonen alleen te overwinnen. Geef mij alstublieft meer vertrouwen en kracht zodat ik op u kan vertrouwen om Satan te verslaan. Ik zweer op mijn leven dat ik u niet zal verraden of mijn broeders en zusters zal uitleveren. Terwijl ik herhaaldelijk tot God bad werd mijn hart langzaam rustig. De boosaardige politie zag dat ik nauwelijks ademende en werd bang dat zij verantwoordelijk zouden worden gesteld voor mijn dood dus maakten ze mijn boeien vrij. Maar mijn armen waren reeds stijf geworden en de boeien zaten zo strak dat ze moeilijk los waren te krijgen. Als zij meer kracht hadden gebruikt waren mijn armen gebroken. De vier wrede politieagenten hadden enkele minuten nodig om de boeien los te krijgen voordat ze mij terugsleepten naar de verhoorwachtkamer.

De volgende middag schoof de politie mij een willekeurig ‘strafbaar feit’ in de schoenen en bracht mij naar mijn huis terug om een inval te plegen en stuurde mij toen naar een detentiecentrum. Zodra ik het detentiecentrum inging, namen vier bewakers mijn katoenen jasje, broeken, laarzen, en horloge in beslag evenals 1300 yuan in contant geld dat ik bij me had. Zij lieten mij hun standaard gevangenisuniform aantrekken en dwongen me om 200 yuan te besteden om een deken van ze te kopen. Daarna sloten de cipiers mij op samen met overvallers, moordenaars, verkrachters en drugssmokkelaars. Toen ik mijn cel inging, zag ik twaalf kale gevangenen die mij vijandig aankeken. De sfeer was somber en angstaanjagend en ik voelde mijn hart plotseling in mijn keel. Twee van de leiders van de cel liepen op mij af en vroegen: “Waarvoor ben jij hier?” Ik zei: “Voor het verspreiden van het evangelie”. Zonder nog een woord eraan vuil te maken sloeg een van hen mij tweemaal in mijn gezicht, en zei: “Je bent een ‘Bisschop’, toch?” De andere gevangenen begonnen allemaal vals te lachen en bespotten me door te vragen: “Waarom laat je jouw God je hier niet uit redden?” Te midden van het gejoel en het gespot sloeg de celleider mij nog een paar keer in het gezicht. Van toen aan gaven zij me de bijnaam “Bisschop” en vernederden en bespotten me. De andere celleider zag de sloffen die ik aanhad en schreeuwde arrogant: “Je kent je eigen plaats helemaal niet. Ben je waardig deze schoenen te dragen? Trek ze uit!” Terwijl hij het zei dwong hij me om ze uit te doen en een paar van hun versleten sloffen aan te trekken. Zij gaven ook mijn deken weg aan de andere gevangenen om die te delen. Die gevangenen vochten om mijn deken en uiteindelijk lieten ze mij achter met een oude deken die dun, gescheurd, vies en stinkend was. Aangespoord door de cipiers, onderwierpen deze gevangenen mij aan alle soorten ontberingen en kwellingen. ’s Nachts was het licht altijd aan in de cel maar een celleider zei met een kwade grijns tegen mij: “Doe dat licht voor mij uit”. Aangezien ik dat niet kon (er was zelfs geen schakelaar), begonnen ze me weer uit te lachen en opnieuw te bespotten. De volgende dag, dwongen een paar jeugdgevangenen mij om in een hoek te staan en de gevangenisregels uit mijn hoofd te leren, dreigend met: “Je gaat ervan lusten als je die niet in twee dagen uit je hoofd kent”. Ik kon niet voorkomen dat ik doodsbang was en hoe meer ik dacht aan wat ik de laatste dagen had meegemaakt hoe angstiger ik werd. Het enige wat ik kon doen was om steeds naar God uit te roepen en te smeken om mij te beschermen zodat ik dit het hoofd kon bieden. Op dat ogenblik werd ik verlicht door een hymne van het woord van God: “[…] of je nu gebukt gaat onder gevangenschap, ziekte, bespotting of laster door anderen, of als het lijkt of er geen uitweg is, je kunt nog steeds God liefhebben. Dat betekent dat je hart zich tot God heeft gewend” (‘Heeft je hart zich tot God gewend?’ in ‘Volg het Lam en zing een nieuw lied’). Gods woord gaf mij kracht en wees een weg die ik kon beoefenen – het streven om God lief te hebben en mijn hart naar Hem te keren! Op dat ogenblik werd het plotseling glashelder in mijn hart: dat God dit lijden bij mij toeliet was niet om mij te kwellen of opzettelijk te doen lijden, maar om mij te trainen om mijn hart naar Hem te keren in zo’n omgeving, zodat ik de controle van de duistere invloeden van Satan kon weerstaan en zodat mijn hart nog steeds dicht bij God kon zijn en Hem lief kon hebben, zonder te klagen en altijd gehoorzaam kon zijn aan Gods orkestratie en beschikking. Met dit in mijn gedachten was ik niet langer bang. Hoe Satan mij ook zal behandelen, wat mij alleen nog bezig zal houden is dat ik mijzelf aan God geef en dat ik alles doe om ernaar te streven om van God te houden, Hem tevreden te stellen en nooit mijn hoofd te buigen voor Satan.

Het leven in de gevangenis is zo ongeveer de hel op aarde. De gevangenbewaarders verzonnen steeds weer manieren om mensen te martelen: ik werd tussen verschillende andere gevangenen in geperst wanneer ik 's nachts ging slapen. Zelfs het omdraaien in bed was moeilijk. Aangezien ik de laatste was die was binnengekomen moest ik zelfs naast het toilet slapen. Nadat ik gevangen was genomen heb ik meerdere dagen niet geslapen en ik werd zo slaperig dat ik het niet meer aankon en soms wegdoezelde. De gevangenen die dienst hadden om te bewaken vielen mij dan lastig, door opzettelijk tegen mijn hoofd te tikken en gingen pas weg wanneer ik wakker werd. Op een keer, rond drie uur in de ochtend, maakte een gevangene mij opzettelijk wakker omdat hij de maat van mijn lange onderbroek wilde controleren om te zien of die hem zou passen. Hij bracht een vuile en gescheurde lange onderbroek om te ruilen met die van mij. Het waren de koudste dagen van het jaar, maar deze gevangenen wilden mijn enige lange onderbroek die ik had nog van mij afnemen. De mensen daar binnen waren barbaars als beesten. Zij hadden wrede gezindheid en duistere harten, zonder ook maar een greintje menselijkheid, zoals demonen die er plezier in hebben mensen te martelen in de hel. Bovendien was het voedsel daar nog slechter dan wat aan honden en varkens werd gevoerd. De eerste keer ontving ik een halve kom rijstepap, en zag dat er vele zwarte vlekken in zaten. Ik wist niet wat het was en de kleur van de rijstepap was ook zwartachtig. Het was zeer moeilijk door te slikken. Ik wilde toen echt vasten maar Gods woorden verlichtten mij: “[…] jullie moeten tijdens deze laatste dagen een getuigenis aan God afleggen. Ongeacht hoe groot jullie lijden is, moeten jullie tot het uiterste einde toe doorgaan en zelfs bij jullie laatste ademhaling, moeten jullie nog steeds trouw zijn aan God en aan de genade van God; alleen dit is God echt liefhebben en alleen dit is de sterke en klinkende getuigenis” (‘Alleen door pijnlijke beproevingen te ervaren, kun je de liefelijkheid van God kennen’ in Het Woord verschijnt in het vlees). Gods woorden waren vol liefde en genegenheid, zoals de troost van een moeder, en gaven mij moed om het lijden onder ogen te zien. God wil dat ik blijf leven maar ik was te zwak en zocht voortdurend verlichting door de dood. Ik koester mijzelf zelfs niet; het is altijd nog God die het meeste van me houdt. Warmte golfde plotseling mijn hart binnen en maakte me zo emotioneel dat de tranen uit mijn ogen stroomden en in mijn rijstepap drupten. Doordat ik wederom door Gods liefde was aangeraakt kreeg ik nieuwe energie. Ik moet deze maaltijd eten, ongeacht hoe het smaakte. Ik at de rijstepap in één keer op. Na het ontbijt dwong de celleider me de vloeren te schrobben. Dit waren de koudste dagen van het jaar en er was geen heet water, zodat ik alleen koud water kon gebruiken voor de schoonmaakdoek. De celleider liet me ook elke dag op deze manier schrobben. Toen lieten verscheidene roofovervallers mij de gevangenisregels uit het hoofd leren. Als ik ze niet zou kunnen onthouden zouden zij me slaan en schoppen; klappen in het gezicht krijgen was zelfs nog meer gebruikelijk. Geconfronteerd met zo’n omgeving vroeg ik mij vaak af wat ik moest doen om God tevreden te stellen. ‘s Nachts trok ik mijn deken over mijn hoofd en bad ik in stilte: O God, u hebt toegestaan dat deze omgeving de mijne wordt, dus uw goede bedoelingen moeten hierin zitten. Openbaart u alstublieft uw bedoeling met mij. Op dat ogenblik werd ik verlicht door Gods woorden: “Ik bewonder de lelies die in de heuvels bloeien. De bloemen en het gras strekken zich uit over de hellingen, maar de lelies voegen glans toe aan mijn glorie op aarde voor de komst van de lente. Kan de mens zoiets bewerkstelligen? Zou hij een getuigenis over mij kunnen geven voordat ik terugkeer? Zou hij een offer kunnen brengen omwille van mijn naam in het land van de grote rode draak?” (‘Hoofdstuk 34’ van Gods woorden aan het gehele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Ja, de bloemen en het gras en ik zijn allemaal door God geschapen. God schiep ons om Hem te manifesteren, om Hem te eren. Voordat de lente komt kunnen de leliën luister geven aan Gods glorie op aarde, wat inhoudt dat zij hun taak hebben volbracht als schepsel van God. Mijn taak vandaag is om de orkestratie van God te gehoorzamen en te getuigen van God vóór het aangezicht van Satan, om iedereen te laten zien dat Satan een levende demon is die de mens schade berokkent en verslindt, terwijl God de éne ware God is die van de mens houdt en de mens redt. Dat ik nu al dit lijden en al deze vernederingen moet dragen is niet omdat ik mij schuldig heb gemaakt aan belediging maar is omwille van Gods naam. Verdragen van dit lijden is glorieus. Hoe meer Satan mij vernedert, hoe meer ik aan Gods kant moet gaan staan en Hem liefhebben. Op die manier kan God glorie verwerven en zal ik de taak hebben vervuld die ik moest vervullen. Zolang God gelukkig en tevreden is, zal mijn hart ook troost ontvangen. Ik ben bereid om het laatste lijden te verdragen om God tevreden te stellen en alles te laten orkestreren door God. Toen ik op deze manier begon te denken, voelde ik mij met name bewogen in mijn hart en kon ik nogmaals mijn tranen niet bedwingen. “O God, hoe aanbiddelijk bent u! Ik heb u zo vele jaren gevolgd maar nooit heb ik uw tedere genegenheid gevoeld zoals vandaag, heb ik mij zo nabij u gevoeld als vandaag.” Ik vergat volledig mijn eigen lijden en werd lange tijd ondergedompeld in dit gevoel van bewogenheid …

Op mijn derde dag in het detentiecentrum nam een cipier mij mee naar hun kantoor. Toen ik aankwam zag ik meer dan een dozijn mensen die me vreemd aanstaarden. Eén van hen hield links van mij een videocamera vóór mij terwijl een andere op me toeliep met een microfoon en vroeg: “Waarom gelooft u in Almachtige God?” Toen besefte ik pas dat dit een media interview was dus antwoordde ik met fiere nederigheid: “Vanaf mijn kinderjaren ben ik vaak onderworpen aan pesterij en werd ik genegeerd en ik heb mensen elkaar zien bedriegen en misbruiken. Ik vond deze maatschappij te duister en te bedreigend; mensen leiden lege en hulpeloze levens met niets om naar uit te kijken en zonder enig levensdoel. Toen iemand later het evangelie van Almachtige God voor mij predikte begon ik daarin te geloven. Nadat ik in Almachtige God ben gaan geloven, heb ik gemerkt dat andere gelovigen mij behandelden als familie. De mensen in De Kerk van Almachtige God spanden niet tegen mij samen. Iedereen is vol begrip en zorgzaam ten opzichte van elkaar. Zij zorgen voor elkaar en zijn niet bang om zich uit te spreken. In het woord van Almachtige God heb ik het doel en de betekenis van het leven gevonden. Ik vind het geloven in God een heel goed ding.” De verslaggever vroeg toen: “Weet u waarom u hier bent?” Ik antwoordde: “Sinds ik in Almachtige God ben gaan geloven ben ik veel minder gaan geven om reputatie en baten die ik uit deze wereld krijg en heb ik het gevoel dat die dingen leeg en betekenisloos zijn. Alleen als ik een goed mens kan zijn en het juiste pad kies, kan ik oprecht leven. Mijn hart keert zich meer en meer naar vriendelijkheid en ik ben meer en meer bereid een goed mens te zijn. Toen ik zag hoe het woord van Almachtige God mensen werkelijk kan veranderen in goede mensen en hen op het goede pad kan brengen, dacht ik dat als de hele mensheid in God zou geloven ons land ook veel ordelijker zou zijn en de misdaadcijfers zouden dalen. Daarom besloot ik om dit goede nieuws aan anderen te gaan vertellen maar ik heb nooit geweten dat zo’n goede daad in China verboden zou zijn. En dus werd ik gearresteerd en hierheen gebracht.” De verslaggever zag dat mijn reacties niet in hun voordeel waren dus staakte hij direct het interview, draaide hij zich om en ging hij weg. Op dat moment was het vervangend hoofd van de Brigade van de Nationale Veiligheid zo woedend dat hij steeds met zijn voeten stond te stampen. Hij staarde mij gemeen aan, zijn tanden knarsend en fluisterend: “Wacht jij maar af!” Maar ik was helemaal niet bang voor zijn bedreigingen of intimidatie. Integendeel, ik voelde mij diep geëerd dat ik op zo’n gelegenheid van God had kunnen getuigen en bovendien gaf ik God de glorie voor het verheffen van Zijn naam en het verslaan van Satan.

De temperaturen waren zeer laag op de dag van 17 januari. Aangezien de wrede politie mijn katoenen jas in beslag had genomen, droeg ik slechts een lange onderbroek en liep ik uiteindelijk een verkoudheid op. Ik werd geveld door hoge koorts en hoestte onophoudelijk. Ik wikkelde mij ’s nachts in een versleten deken en verdroeg de kwelling van ziekte terwijl ik dacht aan de niet aflatende mishandeling en misbruik door de gevangenen. Ik voelde mij zeer troosteloos en hulpeloos. Net toen mijn ellende een bepaalde omvang bereikte weergalmde een hymne van het woord van God in mijn oor: “Als u mij ziekte geeft en mijn vrijheid neemt, kan ik blijven leven, maar als uw tuchtiging en uw oordeel mij zouden verlaten, zou ik nooit meer kunnen leven. Als ik zonder uw tuchtiging en oordeel zou zijn, zou ik uw liefde verloren hebben, een liefde die te diep voor mij is om onder woorden te brengen. Zonder uw liefde zou ik onder het domein van Satan leven […]” (‘De ervaringen van Petrus: zijn kennis van tuchtiging en oordeel’ in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). Dit was Petrus’ echte en oprechte gebed vóór God. Petrus werd nooit gedreven door het vlees. Wat hij innig liefhad en waardeerde was Gods tuchtiging en oordeel. Zolang Gods tuchtiging en oordeel hem niet verlieten ontving zijn hart de grootste troost. Ik zou nu ook het voorbeeld moeten volgen van het streven en begrip van Petrus. Het vlees is bedorven en zal onvermijdelijk gaan rotten. Zelfs als ik ziekte ontmoet en mijn vrijheid verlies, is zoiets leed dat ik zal moeten dragen. Maar als ik Gods tuchtiging en oordeel verlies is dat gelijk aan het verliezen van Gods aanwezigheid en liefde en betekent het ook verlies op de kans om gereinigd te worden. Dat is het meest pijnlijke. Onder de verlichting van God ervoer ik nogmaals de liefde van God. Ik haatte ook mijn eigen zwakheid en waardeloosheid en zag dat mijn natuur te egoïstisch is en nooit rekening hield met Gods gevoelens van droefheid. De volgende dag werden verschillende andere gevangenen in dezelfde cel ziek maar mijn hoge koorts nam wonderbaarlijk af. Ik voelde de zorg en de bescherming van God voor mij en zag ook de wonderen van Gods werk. In stilte prees en dankte ik God in mijn hart. Op een nacht kwam een verkoper aan het raam en kocht de celleider een heleboel ham, hondenvlees, kippendijen en zo verder. Uiteindelijk gaf hij mij opdracht om te betalen. Ik zei dat ik het geld niet had dus zei hij gemeen: “Als je het geld niet hebt zal ik je langzaam kwellen!” De volgende dag liet hij mij de lakens wassen en de kleren en sokken. De cipiers in het detentiecentrum dwongen mij ook hun sokken te wassen. In het detentiecentrum moest ik bijna elke dag hun afranselingen verdragen. Telkens als ik het bijna niet meer kon verdragen werd ik van binnen geleid door Gods woorden: “Je moet je laatste plicht voor God doen tijdens je aardse leven. In het verleden werd Petrus ondersteboven voor God gekruisigd; je behoort God uiteindelijk te behagen en al je energie voor God in te zetten. Wat kan een schepsel voor God doen? Dus moet je jezelf vroeg of laat aan de barmhartigheid van God overgeven. Zolang God blij en tevreden is, laat Hem dan maar doen wat Hij wil. Welk recht hebben mensen dan om te klagen?” (‘Hoofdstuk 41’ van Interpretaties van de mysteriën van Gods woorden aan het gehele universum in ‘Het Woord verschijnt in het vlees’). De woorden van God gaven me oneindige kracht. Zelfs al werd ik van tijd tot tijd nog steeds aan aanvallen, vernedering, veroordeling en afranseling door gevangenen onderworpen, mijn ziel kon troost en vreugde vinden. Als een krachtige warme stroom stuwde de liefde van God mij voort om door te gaan zodat ik werkelijk kon voelen dat de liefde van God groter is dan alles.

Op een ochtend leverde een cipier een bepaalde pagina van een krant af. De gevangenen grijnsden afgrijselijk terwijl ze op spottende toon woorden uit de krant begonnen voor te lezen die Almachtige God bespotten en belasterden. Ik was zo woedend van binnen dat ik mijn tanden begon te knarsen. De gevangenen kwamen naar mij toe om te vragen wat dit te betekenen had en ik zei luid: “Dit is een verdachtmaking door de Communistische Partij!” Terwijl ik luisterde naar hoe deze gevangenen allemaal gewoon de massa volgden, de waarheid besmeurden en God lasterden door dezelfde taal als de duivel te spreken, zag ik blijkbaar hun einde naderen. Aangezien de zonde van het belasteren van God nooit vergeven zal worden, zal iedereen die de gezindheid van God beledigt de zwaarste straf en vergelding ontvangen! Door dit te doen brengt de Communistische Partij alle inwoners van China naar hun uiteindelijk ondergang en openbaart zij haar ware gezicht als een ziel-etende demon! Later verhoorde de politieagent die mijn zaak behartigde mij nogmaals. Dit keer gebruikte hij geen marteling om een bekentenis af te dwingen, maar veranderde naar het opzetten van een ‘vriendelijk’ gezicht om mij vragen te stellen: “Wie is jullie leider? Ik zal je nog een kans geven. Als je het ons vertelt, zal je niets gebeuren. Ik zal je enorme clementie betonen. Je was in eerste instantie onschuldig maar anderen hebben je erbij gelapt. Dus waarom zou je het voor hen opnemen? Je lijkt me een fatsoenlijk mens. Waarom geef je je leven voor hen? Als je het ons vertelt kun je naar huis. Waarom hier blijven en lijden?” Deze schijnheilige hypocrieten zagen dat de harde benadering niet werkte, zodat ze besloten om de zachte benadering te proberen. Zij zitten werkelijk vol sluwe trucs en zijn oude meesters in intriges en manoeuvres! Toen ik dat hypocriete gezicht van hem zag werd mijn hart vervuld van haat voor deze groep demonen. Ik zei tegen hem: “Ik heb u alles verteld wat ik weet. Ik weet verder niets meer.” Toen hij mijn resolute houding zag, wist hij dat hij niets uit mij zou krijgen, zodat hij terneergeslagen wegliep.

Nadat ik een halve maand was vastgehouden in het detentiecentrum werd ik pas vrijgelaten nadat de politie mijn gezin had gevraagd om 8.000 yuan te betalen. Wel kreeg ik de waarschuwing om nergens heen te gaan en dat ik thuis moest blijven en ik moest garanderen dat ik bereikbaar zou blijven. Op de dag dat ik werd vrijgelaten gaven de cipiers mij expres geen eten terwijl de gevangenen zeiden: “Jouw God is wonderbaarlijk. Wij waren geen zieke mensen, maar wij zijn hier allemaal ziek geworden. Jij kwam hier vol ziektes maar nu ga je weg zonder enige ziekte. Goed van jou!” Op dat ogenblik werd mijn hart nog dankbaarder en vol lof voor God! Mijn oom is gevangenbewaarder en hij heeft altijd het vermoeden gekoesterd dat ik vrij werd gelaten omdat mijn vader speciale connecties had met een machtig iemand, want anders had ik onmogelijk binnen een halve maand kunnen worden vrijgelaten uit zo’n streng beveiligde gevangenis – het had op zijn minst drie maanden moeten zijn. Mijn hele familie wist zeer goed dat dit door Gods alvermogen was bepaald en dat het God was die Zijn wonderlijke werk aan mij openbaarde. Ik heb duidelijk gezien dat dit de strijd tussen God en Satan was. Hoe barbaars en wreed Satan ook is, hij zal altijd verslagen worden door God. Van toen af aan werd ik overtuigd dat alles wat op mijn pad kwam deel was van Gods beschikking. Eind mei 2011, onder tenlastelegging van ‘verstoring van de openbare orde’, kreeg de Communistische politie het voor elkaar mij te veroordelen tot één jaar heropvoeding door arbeid, welke ik diende te volbrengen buiten de gevangenis onder toezicht, waarvan twee jaar voorwaardelijk.

Nadat ik deze vervolging en beproeving had ervaren, kreeg ik begrip en kon ik de kwade essentie van de atheïstische Communistische Partij van China onderscheiden, en ontwikkelde ik daar dan ook een diepe haat tegen. Deze partij doet niets anders dan gebruik maken van gewelddadige methodes om haar regelgevende status te handhaven, door alle rechtvaardige zaken te bestrijden en te onderdrukken en de waarheid tot het uiterste te verafschuwen. Zij is Gods grootste vijand. Zo kan ze haar doel om mensen permanent te overheersen bereiken en gaat ze niets uit de weg om Gods werk te verhinderen en te vernietigen en onderdrukt en vervolgt ze venijnig alle gelovigen. Daarbij gebruikt ze zowel de stok als de wortel om anderen zo ver te krijgen dat ze alles voor haar doen. Ze zegt één ding terwijl ze het andere doet, en bij elke gelegenheid zorgt ze dat ze haar bedrog en sluwe complotten verbergt. Door het contrast dat hierdoor geboden wordt kan ik zelfs nog beter zien dat slechts het woord van God mensen leven kan brengen gedurende het lijden. Wanneer mensen het meest wanhopig zijn of op de rand van de dood verkeren, is Gods woord als het levenswater dat de droge harten van de mensen voedt. Het is ook als een wonderlijk elixir dat de wonden van de zielen van mensen kan genezen, hen redt uit gevaar, hun leven voedt met vertrouwen en moed en hun onbeperkte energie geeft, zodat ze van de zoetheid van Gods woord genieten te midden van hun lijden, dat hun zielen kan vertroosten en ze laat voelen dat de vitaliteit van Gods woord onuitputtelijk en eeuwigdurend is. Gedurende dit gevangenisleven van een halve maand had ik op geen enkele manier zulk lijden kunnen verdragen, als God niet met me was geweest met Zijn woorden om mij te herinneren, verlichten en te bemoedigen. Zonder de zorg van God voor mij en zonder Zijn bescherming, had mijn zwak en kwetsbaar lichaam nooit de marteling en mishandeling van de boosaardige politie kunnen weerstaan die, al hadden ze mij niet tot de dood gemarteld, mijn lichaam ziek en gewond zouden hebben achtergelaten. Maar God beschermde me wonderbaarlijk door die donkerste meest moeilijke dagen en genas zelfs mijn oorspronkelijke ziekte. God is werkelijk zo almachtig! Zijn liefde voor mij is werkelijk te diep, te groot! Ik weet echt niet hoe ik mijn dankbaarheid aan God uit moet drukken en kan slechts uit de grond van mijn hart zeggen: O God, ik hoop om steeds meer van u te houden! Hoe ruw en hobbelig de weg voor mij ook is en hoeveel lijden ik moet verdragen, ik zal uw orkestratie gehoorzamen en ben vastbesloten om u te volgen tot het einde!

Hoewel mijn fysiek lichaam wat heeft geleden door deze ervaring, zijn de voordelen die ik ervan heb gekregen waardevol. Dit is zowel iets waardevols op mijn weg van geloof in God als een nieuw uitgangspunt op mijn geloofsweg. Ik ben er diep van overtuigd dat in de tien jaar waarin ik in God heb geloofd ik nooit zo’n diep besef heb gehad van de liefde van God als vandaag en nu echt het gevoel heb gekregen dat de waarde en betekenis van het geloven in God, het volgen van God en aanbidden van God iets enorms is; en bovendien ben ik nog nooit zozeer bereid geweest om ernaar te streven God te beminnen en de rest van mijn leven op te offeren om Gods liefde terug te betalen als vandaag. Ik zou deze gelegenheid willen gebruiken om mijn hartelijke waardering en lof aan te bieden. Alle glorie en lof aan Almachtige God!

I BUILT MY SITE FOR FREE USING